Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid indexeert ten onrechte!

De heer G is gescheiden op 27 februari 1992. De heer G. is uit dienst getreden op 1 april 2008 en valt sinds dat tijdstip ook niet meer onder de werkingssfeer van dit BPF.

Meneer G wordt 'veroordeeld' tot het indexeren van het te verrekenen pensioen vanaf datum scheiding op basis van de zogenaamde slapersindex.

Een slapersindex wordt alleen toegepast op de premievrij opgebouwde aanspraken van uit dienst getreden deelnemers. Deelnemers die dus niet meer onder de werkingssfeer van het BPF vallen.

Welk juridisch draagvlak is er aanwezig?

In het Boon van Loon arrest van 27 november 1981 wordt alleen gesproken over het delen van het pensioenvermogen op het moment van scheiding. 

En ligt een arrest van de Hoge Raad van 6 oktober 2006, AW 6163, CO5,134HR, waarin aangegeven wordt dat als het pensioen geïndexeerd wordt het te verrekenen pensioen ook geïndexeerd dient te worden. Het hof oordeelde dat dit geheel in lijn is met het arrest Boon van Loon. 

Hoe zag de pensioenregeling er van meneer G. uit?

1. Van 4 juni 1962 tot en met 31 december 1986 was sprake van een Dagafhankelijk Pensioenregeling (DAP).
Van 1 januari 1987 tot heden is sprake van een Loonafhankelijke Pensioenregeling (LAP), met dien verstande dat
2. vanaf 1 januari 1987 tot en met 31 december 2005 deze gebaseerd was op een eindloonregeling en
3. vanaf 1 januari 2006 tot (neem ik aan heden) sprake is van een geïndexeerde middelloonregeling.

Mijn mening

De onder 1 opgebouwde aanspraken worden premievrij opgebouwd. Als deze aanspraken geïndexeerd worden, is het niet meer dan terecht dat het te verrekenen pensioen, voorzover dat is opgebouwd onder deze regeling, geindexeerd wordt.
De onder 2 opgebouwde aanspraken worden niet geindexeerd. Het te verrekenen pensioen gebaseerd op deze regeling komt niet in aanmerking voor indexering.
De onder 3 opgebouwde aanspraken worden echter weer wel geïndexeerd. Het is dan ook niet meer dan terecht dat het te verrekenen pensioen afkomstig uit deze aanspraken geindexeerd wordt.

De onder 2 te verzekeren aanspraken worden tegen premie weggezet en worden vanaf dat moment eerst opgebouwd. De financiering vindt dus plaats door premiebetaling vanaf de datum scheiding en wordt, bij wijze van spreken, dus niet onttrokken uit de gezamenlijke inboedel van beide ex-partners.

De indexering van het te verrekenen pensioen wordt dus in feite in mindering gebracht op de opbouw na de datum scheiding.

Mening BPF BOUW

In haar brief van 25 juli 2013 aan de Ombudsman Pensioenen verklaart het BPF het volgende:

Aanspraak 2 is opgebouwd in een eindloonregeling. Deze aanspraak is daardoor tot 1 januari 2006 verhoogd uit backservice door loonstijgingen. De loonstijgingen bestaan zowel uit verhogingen volgens de loontrend in de sector als uit carriereverbetering. De totale verhoging van aanspraak 2 komt neer op een verhoging met factor 2,82 tot 2006. (Vanaf 2006 tot 31 maart 2008 is aanspraak 2 verhoogd met toeslag voor actieve deelnemers. Vanaf 1 april 2008 met toeslag voor gewezen deelnemers. Vanaf datum scheiding is aanspraak 2 in totaal verhoogd met factor 3,0)

BPF Bouw is van mening dat de ex-partner in gelijke mate moet profiteren van pensioenverbeteringen over voor scheiding opgebouwde aanspraken als de deelnemer zelf. Weliswaar is tot 1 januari 2006 geen toeslag verleend over aanspraak 2 dat is opgebouwd in de eindloonregeling, maar dit gedeelte is wel verhoogd door backervice. Daardoor heeft BPF Bouw het voorwaardelijk recht in zijn geheel verhoogd met factor 1,53 gebaseerd op de toeslag voor gewezen deelnemers.

BpfBOUW is geen partij bij pensioenverrekening

Betrokkene is gescheiden voor ingang van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding. Bij de verdeling van de boedel dienen ex-partners daarom zelf vast te leggen welk deel van het ouderdomspensioen aan de ex-partner wordt toebedeeld. BpfBOUW is hierin geen partij. Op verzoek van deelnemers verstrekt BpfBOUW uitsluitend een contante waardeberekening als vorm van service.

Commentaar op de mening van BPF BOUW

BpfBouw gaat voor wat betreft de indexering van de onder 2 opgebouwde aanspraken op de stoel zitten van de rechtelijke macht. Er is geen juridische onderbouwing aanwezig.

Alle pensioenuitvoerders verschuilen zich achter de uitspraak dat ze geen partij zijn, maar ondertussen verstrekken al deze pensioenuitvoerders opgaven naar eigen interpretatie. Als de opgave van de indexaties geïntegreerd is in de totale opgave, zal in geval van een geschil deze opgave gevolgd worden. De verzekeraar verstrekt immers een juiste opgave!

Ombudsman Pensioenen

In zijn brief van 25 september 2013 geeft de Ombudsman aan zijns inziens niet goed in te zien dat van de pensioenuitvoerder verlangd kan worden een afwijkende berekening op te stellen. Niet alleen is het aan de ex-echtgenoten zelf om uit een verdeling van het pensioen te komen, maar verder vind ik de voorliggende uitkomst van de berekening van het fonds niet onredelijk, voor zover mij hierover al een oordeel toekomt. Einde citaat.

Mijn mening

Als deze zaak aan een advocaat voorgelegd zou worden, kan deze niets anders concluderen dat noch de wetgever noch de Hoge Raad hier over geoordeeld hebben. Bovendien is er geen consistente gedragslijn te bespeuren in de wijze waarop pensioenuitvoerders omgaan met de indexatie. Hoewel er een arrest van de Hoge Raad ligt geven de meeste pensioenuitvoerders aan, dat indexering een zaak is overeen te komen tussen beide ex-partners. Niets is dus minder waar!

Zie ook: Indexatie

Laatste aanpassing: 26 juni 2020

 

Terug naar : PensioenScheiden of Open brief 2015.10.10

 

Franchise BPF Bouw: 10/7 x de gehuwde AOW inclusief structureel exclusief vakantietoeslag
1991.07.01 - hfl 20.647,- x 10/7 = hfl 29.495,31