12.09.2020 - Op onderstaande rappelbrief van 30 juli 2020 en op de aangetekende brief per 1 juli 2020 gericht aan
mevrouw C. Wortmann-Kool en de heer A.Paulis is tot heden door het ABP niet gereageerd!!!!!!!!
PensioenScheiden
P. G. J. Jung
Van Harenstraat 10
8471 JD WOLVEGA
Stichting Pensioenfonds ABP 30 juli 2020
T.a.v. mevrouw C. Wortmann-Kool en de heer A. Paulis
Oude Lindestraat 70
6411 EJ HEERLEN
Betreft: Rappel brief 1 juli 2020
Geachte mevrouw Wortmann-Kool en de heer Paulis,
Op mijn aangetekende brief van 1 juli 2020 is door u nog niet gereageerd. Gezien het onderwerp had ik van het ABP toch minimaal een bevestiging van ontvangst van uw kant willen hebben. Uit het bewijs van PostNL blijkt niet wie bij het ABP de brief in ontvangst heeft genomen. Ik heb dus wel een bewijs dat de brief door het ABP ontvangen is, maar geen bewijs dat de brief ook daadwerkelijk in uw bezit is.
Er wordt wel eens gezegd dat met geld, geld wordt gemaakt. In Nederland is dat kennelijk ook het geval. Alleen mensen met geld kunnen procederen. Steeds meer gescheiden deelnemers van het ABP (en andere pensioenuitvoerders) worden geconfronteerd met advocaten die namens de ex-partner een deel van de pensioenaanspraken claimen. Overigens niet meer dan terecht. Tenminste als alleen het te verrekenen pensioen geclaimd wordt, waar ze recht op hebben.
Het wordt anders als ex-partners meer gaan claimen dan waar ze wettelijk recht op hebben of wat ook voorkomt minder willen betalen. Het wordt anders als deze ex-partners advocaten in de arm nemen, die op het randje van wat kennelijk toelaatbaar is in Nederland, alles uit de kast halen en dingen gaan beweren die niet juist zijn of slechts ten dele juist zijn. Het wordt anders als duidelijk blijkt dat deze advocaten op de hoogte zijn van hoe het ABP rekent. Het wordt anders als er gedreigd wordt door advocaten helemaal niet over te gaan tot verrekenen, als het tot een rechtszaak komt.
Anders als advocaten claimen dat hun klanten aanspraak kunnen maken op indexering van het te verrekenen pensioen of juist verdedigen dat geen aanspraak gemaakt kan worden op indexeringen. Beide dossiers komen voor in onze samenleving. Van al deze dossiers heb ik talloze voorbeelden in mijn bezit.
Ik ben momenteel bezig deze casus op te nemen op mijn website en t.z.t. over te gaan tot publicatie. Waarom? Omdat mensen als de heer R worden “gedwongen” om een advocaat in de arm te nemen, omdat pensioenuitvoerders als het ABP er één is, opgaven vervaardigen die niet juist zijn. De heer R wordt gedwongen duizenden euro’s uit te geven, om het inkomen waar hij van moet leven te verdedigen..
De heer R wordt gedwongen om in Hoger Beroep te gaan omdat het ABP foutieve opgaven vervaardigd. Ik zou het niet meer dan terecht vinden als het ABP de kosten die de heer R moet maken om zijn inkomen te behouden zou vergoeden!
Blz 2. Brief PS aan Stichting Pensioenfonds ABP 30 juli 2020
Het is immers het ABP dat foutieve opgaven vervaardigd.
Uit het vonnis en/of de pleitaantekeningen van de advocaat blijkt dat de opgaven van het ABP leidend zijn. Het is aan het ABP om dit recht te zetten.
Heel veel mensen kunnen geen advocaat betalen, zelfs niet als gebruik gemaakt zou kunnen worden van gesubsidieerde rechtsbijstand. Naast de bijdrage, afhankelijk van je inkomen, wordt je ook geconfronteerd met griffiekosten en proceskosten.
Het gaat dus niet alleen om het dossier van de heer R. Het dossier van de heer R dient alleen als voorbeeld.
In afwachting van uw bericht,
P.G.J. Jung
PensioenScheiden
AANGETEKEND!
Stichting Pensioenfonds ABP 1 juli 2020T.a.v. mevrouw C. Wortmann-Kool en de heer A. Paulis
Oude Lindestraat 70
6411 EJ HEERLEN
Betreft: ABP voert berekeningen Boon/van Loon-arrest niet meer juist uit
ABP indexeert niet op basis van wettelijke gronden
ABP houdt geen rekening met de matiging van 50%
Geachte mevrouw Wortmann en de heer Paulis,
Mijn naam is Peter Jung. Onder de naam PensioenScheiden heb ik een website in het leven geroepen die alle informatie verstrekt over het delen van pensioenvermogens als gevolg van echtscheiding vanaf 27 november 1981 tot en met heden. In de loop der jaren hebben steeds meer mensen gevraagd om hun daarbij te helpen.
Ik ben zowel juridisch, fiscaal, actuarieel/reken-technisch als administratief-technisch onderlegd. Ik heb 35 jaar op de vloer gewerkt als pensioenspecialist bij één van de grootste pensioenverzekeraars in het midden van het land. De laatste 10 jaar heb ik mij verder gespecialiseerd op het gebied van scheiding in samenhang met pensioen.
Al een aantal jaren “vecht” ik tegen het ABP. Tot voor kort dacht ik het ABP nog enigszins te kunnen bewegen. Niets is minder waar! 29 november 2019 heb ik met een viertal van uw medewerkers in Heerlen een gesprek gehad. Naar mijn mening was sprake van een constructief gesprek. Hetgeen beide partijen overeengekomen zijn of besproken hebben ligt vast in een tweetal verslagen. Een verslag wat ingebracht is door PensioenScheiden op 12 december 2019 en de brief van het ABP van 21 maart 2020. Beide verslagen verschillen. Met name op het gebied van indexering.
Wat mij tegen de borst stuit:
Wat mij meer tegen de borst stuit is eerst achteraf het waarom van het gesprek. In zijn mail van 20 september 2019 had de heer S, Pensioenspecialist Materie het nog over, als doel een zo constructief mogelijk gesprek te voeren.
23 september 2019 heb ik aan het ABP aangegeven alleen naar Heerlen te komen, als wederzijds sprake kan zijn van een constructief gesprek. Eind mei 2020 ontving ik een afschrift van een brief van het ABP aan derden gericht, niet gedateerd, maar ondertekend door de Manager Pensioenuitvoering APG, waarin vermeld stond, ik neem over: “Wij krijgen regelmatig verzoeken van de heer Jung om afwijkende berekeningen te verstrekken. Daarom heeft er op ons verzoek een overleg plaatsgevonden met de heer Jung” Dat klinkt heel anders, dan “wij zouden graag eens met u van gedachten wisselen. ”Afwijkende berekeningen? Het moet toch niet gekker worden!
Een opgave van de opgebouwde aanspraken op het moment van scheiding, kan je toch nauwelijks een afwijkende berekening noemen? Kennelijk vind het ABP dat wel!
Blz. 2 Brief PensioenScheiden aan Stichting Pensioenfonds ABP 1 juli 2020
Rechtszitting 19 juni 2020
Vrijdag voor een week terug zat ik bij een rechtszaak waarbij Stichting Pensioenfonds ABP in feite onderwerp was van gesprek.
Het betrof een zaak, waarbij het er om ging, welk bedrag één van uw gepensioneerde deelnemers wettelijk verplicht was te verrekenen met zijn ex-partner.
De advocaat van meeverzekerde ex-partner van de deelnemer had voor zich liggen een opgave van het te verrekenen pensioen, vervaardigd door het ABP op
24 november 2000 (hfl 7.644,63 per jaar ). De advocaat merkte op tegen de rechter, dat deze opgave toch wel juist zou zijn, immers het ABP zal toch wel weten wat ze doen! Vervolgens werd een opgave van het ABP op tafel gelegd van 9 april 2018, waaruit bleek dat het te verrekenen pensioen behoorlijk gestegen was tot € 9.834,43 per jaar.
De advocaat vervolgde met een aantal uitspraken, zoals:
- Omdat sprake was van een eindloonregeling, zou voor salarisaanpassingen na de datum scheiding met terugwerkende kracht over de huwelijkse periode, het te verrekenen pensioen verhoogd moeten worden.
- De opgave van het te verrekenen pensioen had door het ABP gebaseerd moeten worden op de huidige tarieven.
- Vanaf het moment van scheiding tot en met heden had het te verrekenen pensioen geïndexeerd moeten worden.
Ondanks het feit dat in de Conclusie van antwoord op de ontvangen dagvaarding aangegeven was, wat niet juist was of anders in elkaar stak, had de rechter hier geen weerwoord op. Het enige wat de rechter vroeg was of er geschikt kon worden. De wederpartij wou eiser iets tegemoet komen, ondanks het feit dat hij op de hoogte is, dat het ABP het Boon/van Loon arrest en daaropvolgende arresten met voeten treedt.
Uit het merendeel van de rechtszaken die ik de laatste tijd heb bijgewoond, blijkt dat rechters dichtvaren op de door de pensioenverzekeraars/uitvoerders vervaardigde berekeningen. Kennis van zaken ontbreekt ten ene male, bij zowel de rechtbanken als het merendeel der advocaten Dit leidt tot een hoop frustratie bij de partij die benadeeld wordt, lees niet rechtvaardig en eerlijk behandeld wordt. Voor de goede orde, ik zit niet op de stoel van één van beide ex-partners. Mijn enige doel is mensen te helpen uit het oogpunt van rechtvaardigheid en eerlijkheid. Wat er nu gebeurt heeft niets meer met rechtvaardigheid te maken. Of met redelijkheid en billijkheid!
Een rechtbank maar ook advocaten en in feite alle partijen moet er vanuit kunnen gaan dat de opgave van het te verrekenen pensioen op de juiste wijze is vervaardigd door het ABP. Rechters en advocaten varen hier op dicht! Vandaar deze brief!
Blz. 3 Brief PensioenScheiden aan Stichting Pensioenfonds ABP 1 juli 2020
En het onderwerp: Een zogenaamde Boon/van Loon-berekening
Het vervaardigen van een opgave van het te verrekenen pensioen voor een scheiding die heeft plaats gevonden na 27 november 1981 en voor 1 mei 1995.
Standpunt ABP tot en met heden wat betreft actieve deelnemers:
In uw brief van 31 mei 2019 (Klantnummer 7027818 R) geeft het ABP aan dat bij het vervaardigen van de opgaven uitgegaan wordt van de eigen rekenregels en parameters. Dit geldt ook ten aanzien van de wijze waarop de voorwaardelijke uitkering wordt geïndexeerd. Ook hier wordt uitgegaan van door de actuarissen van ABP vastgestelde richtlijnen, welke zijn gebaseerd op de indexatie-bepalingen in de Algemene burgerlijke pensioenwet, respectievelijk het pensioenreglement ABP. Het staat partijen echter vrij zo gaat het ABP verder om andere berekeningen te maken. Ook ten aanzien van de eventuele indexatie. Hoe er wordt verrekend en of dat gedaan wordt op basis van de door ABP verstrekte berekeningen dat bepalen partijen zelf.
(O ja?, daar denkt een rechtbank of de tegenpartij anders over)
Het merendeel van mijn contacten de laatste jaren heb ik met de heer S, die de klachten gedeponeerd bij het ABP voor zijn rekening neemt.
Voor scheidingen tot 1 mei 1995 kan voor deelnemers die actief zijn blijven deelnemen tot aan hun pensionering, wat betreft indexering niet teruggegrepen worden op de indexatiebepalingen van de Algemene burgerlijke pensioenwet of het pensioenreglement ABP. Toch wordt dat aangevoerd door de heer S. Op mijn vraag waar dat dan staat kon de heer S geen antwoord geven. Vervolgens gaf de heer S aan, dat een gescheiden deelnemer qua zijn aanspraken behandeld wordt als een gewezen deelnemer. En dat rechtvaardigt dan wel de indexering van de te verrekenen aanspraken? Die indexering krijgt de deelnemer immers zelf niet, met andere woorden het betreft aanspraken die eerst na de datum scheiding zijn opgebouwd, als gevolg van salarisverhogingen na de datum scheiding.
In zijn mail van 18 juni 2019 heeft de heer S aangegeven dat het ABP alleen tot indexering overgaat, als de betrokken deelnemer daar zelf om vraagt. Het al dan niet indexeren is een keuze die de ex-partners zelf maken. Het ABP heeft hier geen
bemoeienis mee. O nee? Het ABP indexeert ook als hier wettelijk geen gronden voor aanwezig zijn en dit ook niet door de deelnemer is gevraagd.
Ik richt mij mede tot het actuariaat van het ABP, omdat de administratie van het ABP aangeeft dat wat betreft het hanteren van de tarieven op het moment van de aanvraag voor het te verrekenen pensioen uitgegaan wordt van door de actuarissen van ABP vastgestelde rekenregels en richtlijnen. Ik heb meerder contacten lopen met actieve actuarissen en deze staan stuk voor stuk op het standpunt dat uitgegaan dient te worden van de tarieven zoals deze op het moment van scheiding golden.
Pensioenverzekeraars zijn veel te lang blijven hangen op de oude tarieven. Ik juich het toe dat voor het bepalen van de juiste reserves het ABP rekening houdt met de juiste sterftetafels, maar niet voor het vervaardigen van een Boon van Loon berekening!
Blz. 4 Brief PensioenScheiden aan Stichting Pensioenfonds ABP 1 juli 2020
In een email van 31 januari 2011 gericht aan de heer Van H verklaart de heer G. H dat het ABP niet meer in staat is berekeningen te maken op de oude berekeningsdatum. Vervolgens verklaart de heer H dat de juiste berekening van het te verrekenen pensioen op de datum scheiding of direct daarna aangevraagd had moeten worden. Waarom dat destijds niet is gebeurd is voor ons niet relevant, zo verklaart de heer H verder. De heer H had dus wel de kennis!
Het ABP de berekeningen niet meer kan maken op de datum scheiding? Kom nou, dat zal toch niet waar zijn? Ik ben in het bezit van een uitermate effectief programma waarmee ik, rekening houdend met meerdere rekenrentes en tarieven, gebaseerd op de AG-Tafels, elke willekeurige Boon/van Loon berekening kan vervaardigen. Niet meer kan maken, moet u niet bij mij mee aankomen. Voor een pensioenfonds van de grootte van het ABP komt dat niet echt geloofwaardig over.
Ik richt mij ook tot het actuariaat, omdat ik dossiers tegenkom, waar keiharde fouten in gemaakt worden. Hoe dat binnen het ABP geregeld is, weet ik niet. Vroeger was het gebruikelijk dat opgaven/offertes gecontroleerd werden door de afdeling Actuariaat.
Neem toch aan dat opgaven gecontroleerd worden door een andere medewerker, dan de medewerker die de opgave vervaardigd. Als bijlage een korte samenvatting van een dossier toegevoegd, onderdeel van deze brief, waar het echt goed fout gaat.
Het ABP geeft in haar brief van 21 maart 2019 aan, dat het ABP onverplicht een opgave verstrekt, die partijen wel of niet kunnen volgen, of waarvan partijen vinden dat die wel of niet redelijk en billijk is. Het ABP geeft aan, dat in het arrest geen rekenregels vermeld staan, hoe de voorwaardelijke uitkering moet worden berekend. Het ABP geeft aan het niet onjuist te vinden om uit te gaan van de rekenregels (lees: tarief) op het moment dat om een opgave wordt gevraagd. Nou, echt wel!
In een brief van 16 januari 2017 gericht aan de heer E (klantnr 300 04 0202) verklaart het ABP dat eind 2009 het Bestuur van ABP besloten heeft om met ingang van 2010 over te gaan op nieuwe actuariële grondslagen.
Noot PensioenScheiden 05.11.2020 11.01: Tekst brief 16.01.2017 onder deze brief opgenomen!
Aangegeven wordt verder dat het niet meer toegestaan zou zijn om bij de vaststelling van de voorwaardelijke uitkering van het te verrekenen pensioen, als gevolg van een echtscheiding van voor 1 mei 1995, de sterftetafels te hanteren die gelden op de daadwerkelijke datum scheiding. Door wie niet meer toegestaan?
De actuaris van het ABP?
Afwijken van beleid en richtlijnen werkt, zo geeft het ABP aan, immers willekeur in de hand. En dat kan, naar de mening van het ABP althans, niet de bedoeling zijn.
Nee ABP, dat is inderdaad niet de bedoeling, maar u doet het wel. Vanaf het moment dat het ABP is gaan rekenen op basis van de tarieven op het moment van aanvraag in plaats van op het moment van scheiding heeft dat de willekeur volledig in de hand gewerkt. Een consistent beleid werd om zeep geholpen. Het gaat nog steeds om scheidingen van voor 1 mei 1995! (zie ook bijlage C)
Blz. 5 Brief PensioenScheiden aan Stichting Pensioenfonds ABP 1 juli 2020
Op mijn website Pensioenweetjes heb ik schema’s uitgewerkt, voorlopig alleen op basis van 2 en 4% rekenrente, van tarief 1980-1985 tot tarief 2013-2018.
Op basis van een rekenrente van 4% stijgt het te verrekenen ouderdomspensioen voor een 30-jarige op datum scheiding van € 2.368,00 per jaar op basis van tarief
1980-1985 tot tarief 2013-2018 tot € 4.317,00 per jaar. Een stijging van 82,3%, alleen als gevolg van het feit dat het ouderdomspensioen een stuk duurder is geworden en het nabestaandenpensioen een stuk goedkoper.
Dit houdt dus in dat als de opgave tot pensioenverrekening tijdig was aangevraagd de deelnemer € 2.368,- per jaar met zijn ex-partner had moeten verrekenen en als hij gewacht had tot het moment van zijn pensionering € 4.317,00 per jaar.
Tel daarbij de indexering op waar hij wettelijk geen recht op had, dan moet de deelnemer bijna 100% meer overdragen aan zijn ex-partner dan op het moment van scheiding was opgebouwd. Kunt u deze mannelijke deelnemer nog recht in de ogen kijken?
Ik heb ooit één van uw medewerkers horen zeggen, Eigen schuld, dikke bult! Dan had de deelnemer de opgave maar tijdig moeten aanvragen.
Het ABP stelt zich echter ook op het standpunt, dat beide ex-partners, de enige verantwoordelijken zijn Alleen beide ex-partners kunnen hier een andere invulling
aan geven. Zoals het ABP aangeeft, de opgave wordt slechts uit het oogpunt van service vervaardigd door het ABP. Ze zijn hiertoe niet verplicht. De opgaven kan evengoed door derden worden vervaardigd.
Dat mag wel waar zijn in uw ogen, maar zo werkt het in de praktijk niet. De rechtbank en de advocaat gaan uit van het feit dat het ABP geen fouten maakt! De deelnemer kan zich niet verdedigen en wordt nota bene door zijn eigen pensioenuitvoerder opgeknoopt! Redelijk en billijk?
Vanaf 2010 (en eigenlijk al veel eerder, zoals onderstaand wordt aangetoond) gaat het ABP keihard in de fout en benadeelt haar eigen deelnemer. Straft in feite haar eigen deelnemer! Waarom? Ik zou dat zo graag begrijpen!
Het Boon/van Loon-arrest:
Uitgangspunt voor alle berekeningen is de waarde op het moment van scheiding van de tot dat moment opgebouwde aanspraken.
Onder punt 13 van het arrest staat vermeld dat de verschuldigde bedragen dienen te worden vastgesteld, ervan uitgaande dat recht op verrekening bestaat ten belope van de helft van de waarde van het deel van het pensioen, dat voor de ontbinding van de gemeenschap was opgebouwd. Voorts wordt in het arrest aangegeven dat de voorwaardelijke uitkering opgelegd wordt, die aan het leven van beide echtgenoten gebonden is.
Blz. 6 Brief PensioenScheiden aan Stichting Pensioenfonds ABP 1 juli 2020
Berekeningsmethodiek ABP
In de berekeningsmethodiek van het ABP kan ik mij volledig vinden, zolang deze uitgevoerd wordt op basis van de tarieven op het moment van scheiding. Tot om en nabij het jaar 2009 werd deze berekening op de juiste wijze uitgevoerd, tenminste voor mannelijke deelnemers. In het algemeen werd rekening gehouden met de tarieven zoals deze op het moment van scheiding van toepassing waren. 50% van de waarde van de opgebouwde aanspraken verminderd met de waarde van het weduwenpensioen werd teruggerekend op het moment van scheiding tot een voorwaardelijk te verrekenen ouderdomspensioen.
Als deelnemers vlak voor hun pensionering om een aangepaste opgave vroegen, vervaardigt het ABP terecht geen nieuwe opgave, maar neemt als basis het te verrekenen bedrag van de in het verleden door het ABP verstrekte opgave.
De opgave voor R is aangevraagd op 7 november 2000, gescheiden op
25 juni 1993. Naar mijn mening had het tarief 1985-1990 gehanteerd moeten worden door het ABP, in plaats van het tarief 1990-1995 Dit wordt ook bevestigd door een met mij samenwerkende actuaris. Hier de heer S op aangesproken, die vrolijk verklaart dat het ABP kennelijk al eerder de tarieven hanteerde, zoals van toepassing op het moment van aanvraag. Van zo’n antwoord zakt mijn broek af!
Arrest Hoge Raad, 5 april 2002, NJ 2002/366 (nog niet omgenummerd)
Op het punt van matiging van pensioenverrekening trekt de rechtspraak min of meer één lijn. Indien de voorwaardelijke uitkering méér bedraagt dan 50% van het opgebouwde ouderdomspensioen op de datum scheiding, dan wordt de voorwaardelijke uitkering tot 50% van dat ouderdomspensioen gematigd.
ABP heeft geen boodschap aan arrest Hoge Raad m.b.t de matiging:
Het ABP heeft verklaard in haar brief van 21 maart 2020, dat ze inderdaad geen rekening houdt met de matiging van de pensioenverrekening tot maximaal 50% van het opgebouwde pensioen. Dit pakt overwegend voor vrouwelijke deelnemers slecht uit. Vrouwelijke deelnemers moeten als hier geen rekening mee wordt gehouden om en nabij de 100% van het opgebouwde ouderdomspensioen op het moment van scheiding overdragen aan hun ex-partner. Daar zouden alleen alle wettelijke indexeringen nog bovenop kunnen komen. Het ABP houdt echter rekening met alle indexeringen vanaf datum scheiding tot en met pensionering. Als dat het geval is, dan draagt de vrouw ruim meer dan 100% van haar pensioen over aan de man.
Tot dusver heeft het ABP hier geen boodschap aan gehad. Kunt u als ABP vrouwelijke deelnemers nog recht in de ogen kijken?
Arrest Hoge Raad ECLI:NL:HR:2006:AW6163, Hoge Raad, C05/134R
Het hof oordeelde dat de man het volledig geïndexeerde ouderdomspensioen ontvangt, inclusief het deel dat voor de vrouw bestemd is, derhalve de indexering over het deel dat krachtens de overeenkomst aan de vrouw toekomt, aan de vrouw moet afdragen, geheel in lijn is met het arrest Boon/van Loon.
Blz. 7 Brief PensioenScheiden aan Stichting Pensioenfonds ABP 1 juli 2020
Maar toch niet over de voorhuwelijkse periode, die onder het Boon/Van Loon-arrest ook gerekend wordt tot het opgebouwde vermogen op het moment van scheiding.
Het hoort immers al niet tot de redelijkheid en billijkheid dat aanspraken opgebouwd tot datum huwelijk in de gemeenschap vallen, eveneens voor pensioenverrekening in aanmerking komen, maar dan ook alle indexeringen daarover toekennen? Kunt u een mannelijke deelnemer nog recht in de ogen kijken?
Communicatie Opgave ABP te verrekenen pensioen
In de brief van het ABP van 21 maart 2020 heeft het ABP verklaard sinds enige tijd (al een aantal jaren) geen onderbouwing meer te verstrekken van het bedrag van de voorwaardelijke uitkering. De uitgebreide onderbouwing riep alleen maar vragen op bij de deelnemers, over de berekeningswijze, de actuariële factoren, de indexering. Gevolg hiervan is zo schrijft het ABP verder dat er alleen nog vragen gesteld worden of de opgave in- of exclusief de voorhuwelijkse periode is.
U vind dat toch niet gek, wel? Wat niet weet immers, wat niet deert! Deelnemers kunnen dus niet meer controleren of de door het ABP verstrekte opgave berekend is op de juiste uitgangspunten. Het ABP heeft toch niets te verbergen? Want daar lijkt het zo langzamerhand wel op.
Vrouwelijke deelnemers kunnen dan immers niet vaststellen of het ABP rekening heeft gehouden met de matiging van 50%.
Minister Koolmees, Financieel Dagblad 3 februari 2020
In het Financieel Dagblad van 3 februari 2020 heeft Minister Koolmees verklaard, dat als deelnemers dit vragen, dat pensioenuitvoerders volledig en verifieerbaar moeten voorrekenen hoe zij pensioenbedragen hebben berekend. De heer Koolmees overweegt wetgeving te formuleren als pensioenuitvoerders hier zich niet aanhouden.
Ik vind het te schandalig voor woorden dat het ABP geen onderbouwing meer verstrekt van de opgave van het te verrekenen pensioen.
Nu: Opgave te verrekenen pensioen op basis tarief moment aanvraag
In het arrest staat duidelijk vermeld dat uitgegaan wordt van het pensioenvermogen op het moment van scheiding. De tarieven voor het ouderdomspensioen zijn sterk gestegen ten opzichte van de tarieven op het moment van scheiding. De tarieven voor het nabestaandenpensioen zijn daarentegen gedaald.
De opgebouwde aanspraken, anders dan door indexering, zijn op het moment van scheiding echter ongewijzigd gebleven. Als een pensioenuitvoerder overgaat op andere tarieven, worden de aanspraken met gesloten beurs overgezet. Door nu uit te gaan van de huidige tarieven dient de deelnemer pensioen te verrekenen wat eerst na de scheiding is opgebouwd.
Blz. 8 Brief PensioenScheiden aan Stichting Pensioenfonds ABP 1 juli 2020
Hoe langer de deelnemer wacht met het opvragen van de Boon/van loon berekening, hoe harder het ABP zijn eigen deelnemer straft! Eerlijk? Rechtvaardig! Het ABP zou zich moeten schamen!
De deelnemer wordt door het toepassen van de tarieven op het moment van aanvraag onredelijk behandeld door het ABP. De uitkomsten zijn uitermate onbillijk!
Ik verzoek u derhalve opgaven te vervaardigen gebaseerd op het pensioenvermogen, zoals dat aanwezig was op het moment van scheiding. Dus een berekening gebaseerd op de aanspraken en de tarieven, zoals deze van toepassing waren op het moment van scheiding.
Eind 2018 het Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven aangeschreven op dit punt. Op 31 januari 2019 heeft het PGB verklaard dat het inderdaad niet correct is, uit te gaan van de tarieven op het moment van aanvraag. En dus heeft het pensioenfonds aangegeven voortaan weer uit te gaan van de tarieven zoals deze van toepassing waren op het moment van scheiding.
Onderbouwing, indexering en matiging:
In de brief van 21 maart 2020 heeft het ABP verklaard dat de ex-partner van de pensioenopbouwer geen recht heeft op het pensioen dat na de scheidingsdatum is opgebouwd om vervolgens verder te gaan met de mededeling dat wat betreft de te verrekenen aanspraak de methodiek geldt die ook op slapers (gewezen deelnemers) van toepassing is.
In het gesprek van 29 november 2019 het hier uitgebreid over gehad. Verwezen naar het arrest van 2006 van de Hoge Raad, waarin duidelijk omschreven staat, dat het te verrekenen pensioen alleen geïndexeerd dient te worden, als de opgebouwde aanspraken ook daadwerkelijk geïndexeerd worden. Vanaf 1 januari 2004 is het ABP over gegaan op een geïndexeerde middelloonregeling. Vanaf dat moment worden de opgebouwde aanspraken geïndexeerd en vanaf dat moment dient het te verrekenen pensioen ook geïndexeerd te worden.
Ik dacht, eindelijk wat bereikt. Niets bleek minder waar. Met hetzelfde gemak, waarmee het ABP toegezegd had, voortaan alleen te indexeren als de deelnemer, daarom gevraagd had, behoudens de wettelijke indexeringen, werd dat met hetzelfde gemak weer teruggedraaid. Net zoals het aspect matiging.
Het ABP geeft in haar brief aan, dat het pensioenfonds zich niet aan de matiging hoeft te houden. Het ABP heeft wel aangegeven alleen voor vrouwelijke deelnemers de onderbouwing weer in te voeren. Niet voor mannelijke deelnemers?
Blz. 9 Brief PensioenScheiden aan Stichting Pensioenfonds ABP 1 juli 2020
Wat verwacht ik van het ABP:
a. Een Boon/van loon berekening op basis van de tarieven zoals deze van toepassing waren op het moment van scheiding. Dus ook gebaseerd op de op dat moment geldende rekenrente
b. Dat het ABP rekening houdt met de matiging tot 50% van de opgebouwde aanspraken op het moment van scheiding
c. Dat het te verrekenen pensioen alleen geïndexeerd wordt, als het opgebouwde pensioen ook daadwerkelijk geïndexeerd wordt.
d. Dat het ABP een duidelijke onderbouwde opgave verstrekt aan de deelnemer, waarin duidelijk alle uitgangspunten opgenomen zijn.
e. Dat als bijvoorbeeld op het verzoek van de deelnemer geïndexeerd wordt, ook duidelijk verwoord wordt welke indexaties wettelijk zijn en welke niet.
f. Dat het ABP in haar communicatie duidelijk aangeeft met welke pensioendatum er rekening is gehouden, deze datum ook daadwerkelijk benoemd. Dus niet vermeld op AOW datum of iets dergelijks.
g. Een opgave gericht aan de heer R van het te verrekenen pensioen, vanaf het moment van scheiding, rekening houdend met de tarieven op het moment van scheiding en rekening houdend met alleen de wettelijke indexeringen en daarna omgerekend met de juiste uitstelfactoren tot zijn datum pensionering. Een brief die model kan staan ter overhandiging aan de ex-partner en als basis kan dienen voor advocaten en rechtbanken.
g. Dat het ABP overgaat tot rectificatie van alle tot dusver verstrekte foutieve opgaven
Dan nog dit: Ik heb in mijn bezit uitingen van werknemers van het ABP, aan mijn adres, die verre van vriendelijk zijn . Ik wordt onder meer afgeschilderd als een ‘zeur’. Kennelijk een kwalificatie die mij past! Ik vind het alleen kwalijk, dat ik een zeur genoemd wordt. Het zegt namelijk iets over de kwaliteit van uw medewerkers.
Ik spreek regelmatig met deelnemers van het ABP. Vaak genoeg krijg ik te horen dat ze met een kluitje het riet in worden gestuurd door uw medewerkers. Het ABP doet er goed aan alle standaardmatige brieven klantvriendelijk te redigeren dus met een duidelijke uitleg en niet zoals u bijvoorbeeld nu doet een opgave te verstrekken van het te verrekenen bedrag als gevolg van scheiding, zonder onderbouwing!
Ik verneem van u, zo mogelijk op korte termijn.
Hoogachtend,
P.G.J. Jung
Pensioenscheiden
Bijlage A blz. 1 - bij brief PensioenScheiden aan ABP 1 juli 2020
Onderstaand kort samengevat het dossier R, klantnummer 7027818
(het dossier waar de huidige rechtszaak over loopt)
2000.11.07 Brief R aan ABP
In de brief van 07.11.2000 wordt op geen enkele wijze aangegeven dat gevraagd wordt om een opgave van het te verrekenen pensioen aan de ex-partner, waarbij gevraagd is om rekening te houden met alle indexaties.
2000.11.24 Brief ABP aan R
In verband met uw scheiding van 25 juni 1993 heeft u gevraagd om een opgave van de waarde van uw pensioenaanspraken.
Opgebouwd Ouderdomspensioen € 9.957,06 –
Uw ex-partner kan aanspraak maken op € 3.468,98 per jaar.
Aangegeven wordt dat met de ex-partner afspraken gemaakt kunnen worden om het bedrag tot aan de pensioendatum aan te passen.
Noot PensioenScheiden 01: Niet vermeld wordt dat er al rekening is gehouden is met niet-wettelijke indexaties tot 24.11.2000. Er wordt zelfs helemaal niet aangegeven dat er al rekening gehouden is met indexaties.
Noot PensioenScheiden 02: Dit staat haaks op de bewering van de heer S, die bij hoog en laag volhoudt dat R zelf gevraagd zou hebben om te indexeren
Noot PensioenScheiden 03: Uit de brief die de deelnemer aan het ABP gestuurd met het verzoek om de opgave te vervaardigen, blijkt dat absoluut niet.
Noot PensioenScheiden 04: In de opgave wordt rekening gehouden met de sterftetafels 1990-1995. Uit bijlage C blijkt echter dat het ABP niet consistent was in het toepassen van de sterftetafels. Denk dat de sterftetafels 1985-1990 toegepast hadden moeten worden. Rekening is echter gehouden met sterftetafels die op het moment van scheiding nog geeneens bestonden! Dat zet de opmerking die het ABP gemaakt heeft in haar brief van 16 januari 2017 ook op losse schroeven! Onduidelijkheid was kennelijk troef, welk tarief wanneer toegepast moest worden.
In de brief van 24.11.2000 wordt aangegeven dat de pensioenen bij ABP regelmatig aangepast worden aan de gemiddelde salarisstijgingen bij het onderwijs en de (semi-) overheid. U kunt zo vervolgt u als ABP met uw ex-partner afspreken dat de waarde wordt aangepast tot uw 65-ste.
Noot PensioenScheiden 05: Kunt afspreken! Maar dat moet dan ook daadwerkelijk overeengekomen worden en vastgelegd worden in het convenant. Hier is het ABP uit eigen beweging gaan indexeren. Of zijn de aanspraken in deze opgave foutief vastgesteld?
Bijlage A blz. 2 - bij brief PensioenScheiden aan ABP 1 juli 2020
2012.01.24 Brief ABP aan R
Verwezen wordt naar de opgave van 24.11.2000. Aangegeven wordt expliciet dat de bedragen zijn omgerekend van guldens naar euro’s en dat de bedragen geïndexeerd zijn. Te verrekenen ouderdomspensioen € 9.235,08 Rekening is gehouden met indexaties tot 01.01.2012. Ingang pensioen: de 65-jarige leeftijd
Noot PensioenScheiden 06: Niet vermeld wordt dat het niet alleen gaat om wettelijke indexaties.
Noot PensioenScheiden 07: Deelnemer heeft alleen om een opgave gevraagd. Er is niet gevraagd om te indexeren.
Noot PensioenScheiden 08: Het valt beide partijen (ABP en de deelnemer) niet op, dat het te verrekenen pensioen wel heel hard gestegen is!
2018.04.09 Brief ABP aan R
Verwezen wordt naar de opgave van 24.01.2012. Aangegeven wordt dat de voorwaardelijke uitkering over de hele periode nu € 9.834,41 bedraagt, uit te keren op AOW-leeftijd van R
Noot PensioenScheiden 09: Deelnemer heeft bij zijn verzoek niet gevraagd om te indexeren.
Noot PensioenScheiden 10: Niet vermeld wordt of sprake is van de maximale AOW leeftijd of de minimale AOW
2018.10.12 Brief ABP (R) aan PensioenScheiden
Opgave ABP ongeïndexeerde ouderdomspensioen op datum scheiding € 8.890,27
Noot PensioenScheiden 11: Bedrag is beduidend lager dan het bedrag in de brief van 24.11.2000 Uit deze opgave blijkt eerst, dat in de op 24 november 2000 verstrekte opgave al rekening gehouden is met indexaties.
2018.10.31 Brief PensioenScheiden aan R
Te verrekenen ouderdomspensioen op pensioendatum 65 - € 3.097,32
Verhoogd met wettelijke indexeringen € 3.390,25
Pensioen uitgesteld tot 1 december 2018 € 3.712,32
2019.01.31 Klantnummer R aan PensioenScheiden
R geeft aan dat zijn ex claimt het bedrag door ABP berekend in brief 09.04.2018 ad € 9.834,41 per jaar.
Noot PensioenScheiden 12: Heeft het ABP de ex-partner van R er ooit op geattendeerd dat per abuis foutieve opgaven naar R verzonden zijn?
Bijlage A blz. 3 - bij brief PensioenScheiden aan ABP 1 juli 2020
2019.02.06 Brief PensioenScheiden aan ABP klantnummer R
Geef aan dat de bedragen in de brief van 24.11.2000 hoger zijn dan de bedragen in de brief van 12.10.2018. Tot 01.01.2004 was sprake van een eindloonregeling. Het is niet gebruikelijk aanspraken onder een eindloonregeling ook nog eens te indexeren. Kan aangegeven worden wat de oorzaak is van deze stijging? Geef aan dat het ABP alleen mag indexeren, zoals dat aangegeven in het arrest van de Hoge Raad van 2006.
Suggereer dat de guldens niet zijn omgezet naar euro’s.
2019.02.21 Brief ABP aan PensioenScheiden
ABP geeft aan ook eindloonaanspraken te indexeren! ABP erkent dat in de opgave van 24.01.2012 de guldens inderdaad niet omgerekend zijn naar euro’s. ABP weigert om een nieuwe berekening te maken! ABP geeft aan dat ik in het bezit van alle gegevens en dat ikzelf die berekening maar moet maken!
Noot PensioenScheiden 13: Had op zijn minst een excuus verwacht van het ABP!
Noot PensioenScheiden 13a 06.07.2020: Ik bied mijn excuses aan aan het ABP, het ABP heeft zich wel degelijk geëxcuseerd!
2019.02.28 De Pensioenjurist deelt mee aan R
Dat de volle rechten geclaimd zullen worden op grond van de lijn van het ABP. Min of meer weer wordt gedreigd dat de gang naar de rechter gemaakt wordt als R niet ingaat op de minnelijke schikking die aangeboden wordt!
2019.05.31 Brief ABP aan PensioenScheiden
Eerst met deze brief biedt het ABP zijn excuses aan voor de gemaakte fout. In deze brief wordt door het ABP aangegeven dat R met zijn brief van
7 november 2000 gevraagd heeft om een opgave te verstrekken van de voorwaardelijke uitkering.
Noot PensioenScheiden 14: In deze brief wordt niet gerept over indexaties, alleen gevraagd om een opgave
Noot PensioenScheiden 14a 06.07.2020: Zoals al eerder aangegeven, heeft het ABP wel degelijk al eerder zijn excuses aangeboden!
Bijlage B - bij brief PensioenScheiden aan ABP 1 juli 2020
Brief AMP 04.11.1997 – deelneemster D (vr)
|
Aanspraak |
Contante waarde |
Factor |
|
OPvrouw |
Hfl 2.806,17 |
Hfl 5.661,00 |
2,017 |
3,667 – 1,65 |
OngOP |
Hfl 2.806,17 |
Hfl 4.631,00 |
1,65 |
|
Bijz NP |
Hfl 1.480,24 |
Hfl 1.127,00 |
0,761 |
18,398 -17,637 |
Totaal |
|
Hfl 11.419,00 |
|
|
De helft vd CW |
|
Hfl 5.709,50 |
|
|
Af: CW Bijz NP |
|
Hfl 1.127,00 |
|
|
Te verrekenen |
|
Hfl 4.583,00 |
1,65 |
Hfl 2.778,00 |
Het AMP werd door het ABP geadministreerd. De regelingen waren zo goed als identiek aan elkaar. De cijfers zijn 1 op 1 overgenomen uit de brief van 04.11.1997.
Uit deze brief blijkt dat, als geen rekening gehouden wordt met de matiging van 50%, de vrouw op het moment van haar scheiding
2.778,00/28016,17 is 98,99% van haar premievrije opbouw op datum pensionering over zou moeten dragen aan haar ex-partner.
Noot PensioenScheiden 15: Als het ABP dan ook rekening houdt met indexeringen, die de vrouw nimmer zelf gekregen heeft, dan ontstaat de gekke situatie, dat de vrouw geld moet toeleggen op het door haar opgebouwde pensioen. Hoe krom is dat!
In de brief van 21 maart 2020 wordt door het ABP aangegeven dat het ABP inderdaad bekend is, dat de door de vrouwelijke deelnemer aan de ex-partner te betalen voorwaardelijke uitkering vaak heel hoog is. In nagenoeg alle gevallen wordt dit veroorzaakt door de geringe actuariële waarde van het bijzonder nabestaandenpensioen voor de ex-partner.
Noot PensioenScheiden 16: Het zou handig zijn geweest om voordat de brief de deur uitging, de brief te laten controleren door iemand die actuarieel geschoold is. Het wordt namelijk zelden veroorzaakt door de geringe actuariële waarde van het bijzonder nabestaandenpensioen.
Bij de bepaling van de hoogte van het te verrekenen pensioen wordt namelijk rekening gehouden met de factor latent ouderdomspensioen op twee levens. Doordat in het algemeen vrouwen beduidend langer leven dan mannen, wordt de man daarvoor gecompenseerd.
Noot PensioenScheiden 17: In feite ben ik het daar niet mee eens. Maar in het Boon/van Loon- arrest onder 13 wordt aangegeven dat de verrekening ter zake van het ouderdomspensioen slechts kan plaats vinden door aan de pensioengerechtigde echtgenoot een voorwaardelijke uitkering op te leggen, die aan het leven van beide echtgenoten gebonden is. Het ABP houdt zich dus wel aan dit gedeelte van het arrest van de Hoge Raad, maar als het tot de matiging van 50% zou moeten komen geeft het ABP opeens niet meer thuis.
Bijlage C - bij brief PensioenScheiden aan ABP 1 juli 2020
Naam | Klantnummer | Scheiding | Aanvraag | Tarief ABP | ? | Juiste tarief |
B |
201175010 |
26.08.1991 |
10.03.1992 |
1980-1985 |
? |
1985-1990 |
B |
08.02.1995 |
29.01.1999 |
1990-1995 |
? |
1985-1990 |
|
B |
201740745 |
23.05.1988 |
1976-1980 |
? |
1980-1985 |
|
B |
202.166.430,00 |
22.06.1983 |
27.03.1995 |
1976-1980 |
|
1976-1980 |
B |
202.300.668,00 |
21.01.1992 |
11.03.1992 |
1976-1980 |
? |
1985-1990 |
B |
202.720.853,00 |
01.12.1986 |
09.10.1986 |
1976-1980 |
? |
1980-1985 |
D |
511.023.098,00 |
01.12.1986 |
04.11.1997 |
1985-1990 |
? |
1980-1985 |
E |
300 04 02 03 |
18.11.1993 |
13.09.2016 |
thans geldend |
niet vermeld | |
H |
205.629.768,00 |
13.10.1995 |
30.10.1995 |
1985-1990 |
1985-1990 | |
H |
01.09.1983 |
1976-1980 |
1976-1980 | |||
H |
206854021 |
21.01.1992 |
13.03.1992 |
1980-1985 |
? |
1985-1990 |
H |
08.02.1995 |
23.07.1998 |
1985-1990 |
|
1985-1990 | |
K |
223580481 |
01.04.1987 |
25.11.1987 |
1976-1980 |
? |
1980-1985 |
R |
702 78 18 |
25.06.1993 |
07.11.2000 |
1990-1995 |
? |
1985-1990 |
S |
337592 |
18.05.1993 |
1976-1980 |
? |
1985-1990 |
|
S |
214819833 |
15.10.1992 |
09.09.1992 |
1980-1985 |
? |
1985-1990 |
S |
215124618 |
21.06.1991 |
25.09.1991 |
1980-1985 |
? |
1985-1990 |
V |
12.04.1985 |
01.04.1986 |
1976-1980 |
1976-1980 | ||
V |
17.09.1990 |
1980-1985 |
1980-1985 | |||
Z |
218642946 |
01.01.1986 |
19.10.1992 |
1980-1985 |
1980-1985 |
Noot PensioenScheiden 05.11.2020 11.10: Onderstaande tekst uit de brief van 18.01.2017 eerst toegevoegd op 05.11.2020!
2017.01.18 - Brief ABP aan E (300 04 02 02)
Eind 2009 heeft het Bestuur van het ABP besloten om met ingang van 2010 over te gaan op nieuwe actuariële grondslagen. Alle tarieven die binnen ABP worden gehanteerd zijn daarmee gebaseerd op de nieuwe grondslagen 2010. Dit geldt bijvoorbeeld voor de factoren die gelden bij de berekenening van de waarde ingeval van afkoop van een klein pensioen. Maar ook voor de factoren, waaronder de sterftetafels, voor waardeberekening indien sprake is van een echtscheiding.
De nieuwe grondslagen sluiten beter aan op de deelnemerspopulatie van het ABP en bevatten niet alleen de sterftetafels, maar ook de te hanteren rekenrente. Met de nieuw te hanteren grondslagen vervallen de voor 2010 gehanteerde grondslagen. Met als enige uitzondering de contante waardefactoren, welke worden gebruikt bij individuele waardeoverdrachten. Deze zijn wettelijk voorgeschreven en gebaseerd op de tafels van het Actuarieel Genootschap.
Hieruit volgt dat bij de vaststelling van de hierboven getoonde voorwaardelijke uitkering per jaar, enkel kan worden uitgegaan van de thans geldende sterftetafels. Het is niet toegestaan om hierbij de sterftetafels te hanteren die gelden op scheidingsdatum 18.11.1993. Zou ABP dat wel doen, dan zouden wij afwijken van het per 2010 gewijzigde beleid en richtlijnen inzake de toepassing van actuariële grondslagen. Afwijking van beleid en richtlijnen werkt immers willekeur in de hand. En dat kan, naar de mening van ABP althans, niet de bedoeling zijn.
Noot PensioenScheiden 05.11.2020 11.16: Met ingang van 2010 is de willekeur gestart. Deelnemers die hun opgaven voor het jaar 2010 zouden hebben opgevraagd zouden dus op de juiste tarieven zijn afgewerkt? Volgens bovenstaand overzicht is dat lang niet altijd het geval geweest. In alle dossiers is in de één na laatste kolom aangegeven door een vraagteken (?) waar ze zijn afgeweken! Er is dus nimmer eenduidig gerekend!
Laatstelijk aangepast: 08 november 2020
Terug naar PensioenScheiden of PensioenWeetjes