PensioenScheiden                                                                                                 25 februari    2022
P. G. J. Jung                                                                                               
Van Harenstraat 10                                                                                   
8471 JD  WOLVEGA                                                                                 

Onderwerp: Het grote bedrog - PSW artikel 8 lid 1 tot en met 4

Goede middag,

Bijgaand treft u een brief aan waarvan de inhoud voor zichzelf spreekt.

Kort samengevat komt het erop neer dat de ex-partners van werknemers van Siemens Nederland N.V. gescheiden voor 1 mei 1995 geen aanspraak maken op een deel van het ouderdomspensioen van de werknemer omdat Stichting Pensioenfonds Siemens (nu PME) ten onrechte geen rekening gehouden heeft met een Arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 12 november 1993.

Volgens BW 3, artikel 306 in samenhang met BW 3 artikel 178 en 179 2e lid kan van verjaring geen sprake zijn.

Mogelijk dat er ook sprake is van pensioenuitvoerders die ingeval van uitdiensttreding tot 1 januari 2000 te lage aanspraken aan hun deelnemers meegegeven hebben.

Ik verneem graag van u.

Met vriendelijke groet,
Peter Jung

PensioenScheiden

Noot PensioenScheiden 04.03.2022: Bovenstaande mail is als een soort voorloopmail meeverzonden naar alle onderstaande adressen

PensioenScheiden                                                                               25 februari 2022
P. G. J. Jung                                                                                                 
Van Harenstraat 10                                                                              
8471 JD WOLVEGA                                                                                                 

Hoge Raad der Nederlanden                                  
Omroep Max
Nederlandse Bond voor Pensioenbelangen                
Pieter Omtzigt (Tweede Kamer)      
Raad voor de Rechtspraak
De Nederlandsche Bank N.V. (Verzekeringskamer)         
Het Nederlands Verbond van Verzekeraars

Betreft: Het Grote Bedrog – Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW) Artikel 8 lid 1 tot en met 4

Mijnheer, mevrouw,

In 2009 werd mij een dossier aangereikt door een dame die na bijna 22 jaar huwelijk gescheiden was op 1 augustus 1994 en aangaf geen aanspraak te kunnen maken op een deel van het ouderdomspensioen van haar ex-partner. De man was werkzaam bij Siemens Nederland N.V. (Siemens) en het pensioen van de man werd opgebouwd bij
Stichting Pensioenfonds Siemens (SPS) gevestigd in Den Haag.

SPS aangesproken (2010 tot april 2011)
Onder SPS waren de werknemers van Siemens Nederland N.V.  verzekerd. Oorspronkelijk hadden alle werknemers aangemeld moeten worden bij het Bedrijfspensioenfonds voor de Metaalindustrie (PME).  Siemens bleek echter dispensatie van PME gehad te hebben. Vereiste daarvoor was dat Siemens wettelijk verplicht was minimaal die aanspraken toe te zeggen die ook toegekend werden als de werknemer onder PME verzekerd was. Er was sprake van een eindloonregeling, volledig gelijk aan de regeling van PME. Ingeval van uitdiensttreding/echtscheiding werd aanspraak gemaakt op een naar evenredigheid vastgesteld ouderdomspensioen, zoals vastgelegd in artikel 8 lid 2 van de Pensioen- en Spaarfondsenwet.  

SPS verklaarde echter dat de aanspraken tot de ontbinding van het huwelijk onder de gemeenschap vielen als zou op de datum scheiding het dienstverband verbroken zijn met de werkgever.  Verwezen werd daarbij naar artikel 8 lid 3 van de PSW, waarin vermeld staat dat bij beëindiging van de deelneming ten minste een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen verkregen wordt op de voet van de tot dan door en voor deelnemer betaalde premies.

SPS verklaarde het nabestaandenpensioen wel op basis van evenredigheid, uit het oogpunt van risico, jaarlijks af te financieren. In het pensioenreglement van SPS wordt hier met geen woord over gerept, is dus niet gereglementeerd.

Omdat het nabestaandenpensioen volledig afgefinancierd zou zijn en het ouderdomspensioen niet, oversteeg de waarde van het nabestaandenpensioen de waarde van het ouderdomspensioen met als resultaat dat het door de man te verrekenen ouderdomspensioen op
€ 0,00 door SPS vastgesteld werd.

Gelijk hebben, maar niet krijgen!

 

Blz. 2 Brief PensioenScheiden aan …..                                                       25 februari 2022

 

Met al mijn ervaring bleek ik niet in staat te zijn SPS te overtuigen. Vanuit mijn ervaring wist ik dat ik gelijk had, maar ik kreeg het niet. Waarom niet?

Ombudsman Pensioenen (2010 t/m april 2011)
Omdat SPS bleef verwijzen naar artikel 8 lid 3 van de PSW, het dossier voorgelegd
aan de Ombudsman Pensioenen. Wat ik ook ter tafel bracht, de Ombudsman Pensioenen bleef achter SPS staan. In april 2011 kreeg ik een brief van de Ombudsman Pensioenen waarin hij aangaf het dossier te sluiten.

Aanvullend onderzoek noodzakelijk
Ik heb ruim 35 jaar bij een grote commerciële verzekeraar gewerkt als pensioenspecialist en ben bekend met de verzekeringsadministratie van  pensioencontracten van werkgevers die niet onder een Bedrijfs(tak)pensioenfonds
(BPF) vielen, alsmede van werkgevers, waarvan de werknemers vrijgesteld waren van deelname aan een BPF.  

Ik wist dat hetgeen SPS beweerde en de Ombudsman Pensioenen bevestigde niet juist was. Weet u hoe frustrerend het is om  vast te stellen dat je weet dat je gelijk hebt, maar geen gelijk krijgt.  Vanaf om en nabij het jaar 2000 was alles nog wel digitaal terug te vinden. Via Picarta, het overkoepelende digitale programma van alle bibliotheken in  Nederland, vond ik veelal in de universiteitsbibliotheken de wetten zoals deze golden tot 1 januari 2000. Met name de PSW was verhelderend.

PSW, artikel 1 tot en met 4 van kracht met ingang van 1 augustus 1987
Art 8.1-  Degene, die aan een pensioenfonds heeft deelgenomen, verkrijgt, tenzij het bepaalde in het tiende lid toepassing vindt, bij het eindigen van zijn deelneming anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een voor hem premievrije aanspraak op ouderdomspensioen en weduwen- of weduwnaarspensioen dan wel partnerpensioen, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel.
Art 8.2 - Het Pensioenfonds stelt bij beëindiging van de deelneming de hoogte vast van een evenredig ouderdomspensioen. Daaronder wordt verstaan het verschil tussen het ouderdomspensioen dat de gewezen deelnemer zou hebben gekregen als hij zou hebben deelgenomen tot de pensioengerechtigde leeftijd en het ouderdomspensioen dat hij zou hebben gekregen als hij zou hebben deelgenomen vanaf het tijdstip waarop zijn deelneming eindigde tot de pensioengerechtigde leeftijd. Bij de berekening bedoeld in de vorige volzin wordt, voor wat betreft de gegevens die voor de vaststelling van de pensioenaanspraken van belang zijn, uitgegaan van die gegevens, zoals deze gelden op het tijdstip waarop de deelneming is geëindigd.
Art 8.3 - De gewezen deelnemer verkrijgt bij beëindiging van de deelneming ten minste een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen op de voet van de tot dan door en voor hem betaalde en uit hoofde van artikel 2, zesde lid, nog verschuldigde bedragen naarmate de voor pensioeningang vereiste duur van de deelneming is verstreken.

 

Blz. 3  Brief PensioenScheiden aan ……                                                     25 februari 2022

 

Art 8.4 - Wanneer de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen, verkregen op grond van het derde lid, minder bedraagt dan het evenredige ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van het tweede lid, wordt het verschil verdeeld in zoveel gelijke delen als er kalendermaanden liggen in het tijdvak tussen de datum, waarop de deelneming eindigt, en de datum, waarop het ouderdomspensioen ingaat.

Tijdens bedoeld tijdvak verkrijgt de gewezen deelnemer telkens op de eerste dag van elke kalendermaand recht op verhoging van zijn premievrije aanspraak op ouderdomspensioen met één van de gelijke delen bedoeld in de eerste volzin. Indien na de beëindiging van de deelneming de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat wordt vervroegd, wordt de berekening voor het alsdan overblijvende deel van het verschil opnieuw uitgevoerd. Het verschil bedoeld in de eerste volzin mag ook sneller worden verminderd dan voortvloeit uit de tweede of derde volzin.

Artikel 8 lid 4 mocht alleen toegepast worden door een verzekeraar als het betreffende artikel in het pensioenreglement was opgenomen. SPS paste overigens uitstelfinanciering toe zoals omschreven staat in artikel 8 lid 4 van de PSW

Waarom uitstelfinanciering?
Als sprake was van een eindloonregeling werden verhogingen van de pensioengrondslag (salaris verminderd met de franchise) met terugwerkende kracht tot datum in dienst toegezegd aan de werknemer. Op basis van de dienstjaren tot het jaar van de salarisverhoging ontstond daardoor een gat dat men backservice noemde. Van deze backservice werd vervolgens van jaar tot jaar een stukje ingekocht. Deze backservice werd door de werkgever als toekomstige verplichting opgenomen op de Verlies- en Winstrekening. De winst werd hiermee gedrukt. Hierover hoefde geen vennootschapsbelasting betaald te worden. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft hier tientallen jaren van geprofiteerd. De bedoeling was dat wanneer een werknemer uit dienst trad de backservice in één keer ingekocht werd.  In de jaren tachtig kwam onze wetgever erachter dat de werkgever wel passiveerde, maar dat als een werknemer vervolgens uit dienst trad, de werknemer een pensioen meekreeg op basis van de voor en door werknemer betaalde premies. De werkgever profiteerde over de rug van zijn eigen werknemers.
De werknemer kreeg zijn toegezegde aanspraken niet mee!

Met ingang van 1 augustus 1987 heeft onze wetgever daarom in de PSW laten opnemen dat bij uitdiensttreding de backservice in één keer ingekocht moest worden.  
Inkoop van de backservice leidde tot koopsommen van tienduizenden tot honderdduizenden guldens. Omdat veel werkgevers hierdoor zouden omvallen werd de uitstelfinanciering in het leven geroepen. Artikel 8 lid 4 van de PSW. Als een werkgever uitstelfinanciering wilde toepassen moest dat gereglementeerd worden in het pensioenreglement. Bij SPS was dat dus het geval. Vanaf 1 augustus 1987 tot 1 januari 2000 kregen werkgevers bij uitdiensttreding de tijd de aanwezige backservice achterstand van jaar tot jaar in te lopen.  Ingeval van waardeoverdracht en pensionering moest de backservice wel in één keer ingekocht worden.


Blz. 4  Brief PensioenScheiden aan ……                                                     25 februari 2022


Sommige werkgevers kregen toestemming om uitstelfinanciering toe te passen tot 1 januari 2010 en soms zelfs nog langer. 

Wijziging PSW met ingang van 1 januari 2000
Met ingang van 1 januari 2000 was het werkgevers niet langer toegestaan de backservice te passiveren. Als sprake was van een eindloonsysteem moest de backservice als gevolg van een toegekende salarisverhoging in één keer ingekocht worden.  

Voor de Nederlandse werknemers had dit grote gevolgen.  Eindloonregelingen  werden met een noodgang beëindigd en omgezet in geïndexeerde middelloonregelingen en beschikbare premiesystemen.

Ombudsman Pensioenen (november 2012 tot februari 2014)
Als gevolg van de resultaten die uit het onderzoek naar voren kwamen het dossier opnieuw onder de aandacht van de Ombudsman Pensioenen gebracht.  De Ombudsman Pensioen besloot advies te vragen aan een gerenommeerde pensioenadvocaat van DLA Piper, tevens Hoogleraar Pensioenrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

Expertisecentrum Pensioenrecht VU Amsterdam
Mei 2013 bracht het Experticecentrum Pensioenrecht rapport uit aan de Ombudsman Pensioenen. Het expertisecentrum gaf aan, zonder het pensioenreglement van SPS gelezen te hebben achter het standpunt van de Ombudsman Pensioenen te blijven staan. Het expertisecentrum gaf aan dat ontslagaanspraken niet evenredig vastgesteld hoefde te worden, omdat dat niet in het reglement vastgelegd zou zijn.
Hoe kan het expertisecentrum dit verklaren als ze het pensioenreglement van SPS niet gelezen hebben. In geval van uitdiensttreding was dit namelijk wel vastgelegd.
De advocaat verklaarde dat het recht op een evenredige premievrije aanspraak bij einde deelneming bij wet van 22 december 1999, Stb 592 per 1 januari 2000 in de PSW is opgenomen. Een naar mijn mening bewust verkeerde uitleg. Zoals al eerder uitgelegd mocht de backservice niet langer gepassiveerd worden op de balans. De werkgever werd gedwongen de backservice direct te financieren. Getracht de betrokken advocaat hierop aan te spreken. In oktober 2013 gaf de advocaat aan alleen op verzoek van de Ombudsman nog een concreet nadere vraag te beantwoorden.  

Een rechtszaak was nodig. De betrokken ex-partner verdiende net teveel om in aanmerking te komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand en te weinig om zich een advocaat te kunnen veroorloven van minimaal € 180,- per uur. Pensioenadvocaten vragen zelfs om en nabij de € 300,- tot
€ 400,- per uur. Ze werd gedwongen te wachten tot haar pensionering in 2016 om een rechtszaak te kunnen starten.

Blz. 5  Brief PensioenScheiden aan ……                                                     25 februari 2022

Pensioenfonds Metalektro/PME ( 2010 t/m 2014)
Met ingang van 1 november 2011 werd de dispensatie van Siemens beëindigd en vielen alle werknemers van Siemens weer rechtstreeks onder PME. Alle reserves zijn door SPS overgedragen naar PME.  PME veelvuldig aangeschreven.
PME wenste niet in te gaan op het dossier. Verschool zich volledig achter het standpunt van de Ombudsman Pensioenen. Waarom?

Nationale Nederlanden en BTPF Zorgverzekeraars en VITA Levensverzekering
Van 2015 tot en met 2019 kreeg ik een drietal dossiers ter behandeling aangeboden, waarbij bleek dat sprake was van dezelfde problematiek als bij SPS.

In de betreffende pensioenreglementen was artikel 8 lid 4 van de PSW niet gereglementeerd.  Als sprake was van uitdiensttreding moest de op dat moment nog aanwezige backserviceaanspraak in één keer ingekocht worden.   

Nationale Nederlanden verklaarde in een brief van 12 oktober 2015 alleen rekening te houden met artikel 8 lid 2 van de PSW. Het dossier werd op 15 oktober 2015 aangeboden aan de Ombudsman Pensioenen. Ondanks het feit dat artikel 8 lid 4 van de PSW niet in het pensioenreglement was opgenomen, verwees de Ombudsman wel naar artikel 8 lid 4  van de PSW.   Dat kan natuurlijk niet!

Advocaat
Na de pensionering van de vrouw werd in 2017 contact gezocht met een advocaat die het dossier aannam op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand. Alle door hem gepleegde handelingen verliepen uitermate traag. Afspraken werden niet nagekomen en het dossier sudderde voort. Dat leidde zelfs tot een klacht tegen de advocaat ingediend bij de Orde van Advocaten. Eind 2018 gaf de advocaat aan niet langer ingeschreven te staan als advocaat. Waarom de advocaat terugtrad is niet bekend. Kortman Advocaten werd aangezocht begin 2019.

Kortman Advocaten besloot PME te dagvaarden, omdat de betrokken ex-partner verwees naar de in 1996 vervaardigde opgave van SPS met een uitkomst nihil. Wettelijk diende aangetoond te worden dat de in 1996 verstrekte opgave fout was.

Kienhuis Hoving, het advocatenkantoor wat PME vertegenwoordigde, sloot zich echter aan bij het standpunt van de Ombudsman Pensioenen en het Expertisecentrum Pensioenrecht van de VU Amsterdam. Er werd onder meer een beroep gedaan op verjaring. Verjaring kon niet slagen. 

Verjaring niet mogelijk
Verjaring kan niet van toepassing zijn op dit soort dossiers. In BW 3 art 306 staat met betrekking tot verjaring immers vermeld : Indien de Wet niet anders bepaalt! En dat staat nu precies in BW 3 art 178: dat te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed gevorderd kan worden.


Blz. 6  Brief PensioenScheiden aan ……                                                     25 februari 2022


In BW 3 art 179 2e lid van het Burgerlijk Wetboek staat vermeld dat nadere verdeling van een ontbonden gemeenschap kan worden gevorderd, indien bij een verdeling tot de gemeenschap behorende goederen zijn overgeslagen.

Dit impliceert ook dat pensioenverzekeraars te allen tijde gedwongen moeten kunnen worden tot het vervaardigen van een opgave van het te verrekenen pensioen op basis van de juiste uitgangspunten, zoals bovenstaand aangegeven.

Rechtbank Den Haag, zitting 19.11.2019, uitspraak 28.01.2020
Ik neem over:
“PME heeft als meest verstrekkende verweer gevoerd dat zij niet de rechtsopvolger is van SPS. De kantonrechter volgt PME niet in dit verweer. Het verzoek aan PME tot het maken van een herberekening is een zelfstandig verzoek en staat los van het eerdere verzoek in 1996 aan SPS om een berekening te maken. De reden dat de vrouw  het verzoek doet is erin gelegen dat PME op dit moment de pensioenuitvoerder is. De kantonrechter zal dus overgaan tot inhoudelijk behandeling van de vorderingen.
Onder 5.6 stelt de kantonrechter vast dat de pensioenaanspraak op grond van artikel 8 Psw bij beëindiging van de deelneming kon zijn:
1 een evenredig ouderdomspensioen (art 8 lid 2)
2. de gefinancierde waarde van het ouderdomspensioen (art 8 lid 3)
5.9 Zoals door PME echter terecht is aangevoerd, is pas bij wet van 22 december 1999 het recht op een evenredige premievrije aanspraak bij einde deelneming opgenomen.
5.10 Een berekening op basis van eindloon zou overigens naar het oordeel van de kantonrechter ook tot de onwenselijke situatie leiden dat hetgeen na echtscheiding is ingelegd aan de ex-echtgenoot zou toekomen.
5.11 Een en ander leidt tot de conclusie dat de door de vrouw gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen”  Einde citaat.

Doordat de Rechtbank ten onrechte van mening was dat pas bij wet van 22 december 1999 het recht op een evenredige premievrije aanspraak bij einde deelneming zou zijn opgenomen werd besloten het Hoger Beroep in te stellen.  

HB Hof Den Haag, zitting 13.07.2021, uitspraak 14.09.2021
In Hoger Beroep heeft het Hof Den Haag aangegeven dat het geschil van de vrouw een verdeling betrof van de huwelijksgoederengemeenschap en derhalve vermogensrechtelijk van aard. De pensioenuitvoerder kon daarom niet aangesproken worden op hetgeen eiseres eiste, namelijk een vonnis waar uit blijkt dat de betrokken pensioenuitvoerder op het moment van scheiding een foutieve opgave heeft vervaardigd.

De ironie van het Hoger Beroep is dat Hof Den Haag op de proppen kwam met het  arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van
12 november 1993 en zich eigenlijk verwonderde dat beide advocaten niet op de hoogte waren van dit
arrest ECLI:NL:HR:1993:ZC1136, waarin werd overwogen:


Blz. 7  Brief PensioenScheiden aan ……                                                     25 februari 2022


“Dit laat onverlet dat, zo een werknemer in gemeenschap van goederen is gehuwd, de pensioenrechten die hij, eventueel mede wegens een later uitgevoerde affinanciering als hiervoor bedoeld, geacht moet worden te hebben opgebouwd over de periode vòòr de ontbinding van deze gemeenschap, als voorwaardelijke vorderingsrechten moeten worden beschouwd die als zodanig bij de verdeling van die gemeenschap op voet van HR 27 nov. 1981, NJ 1982, 503, in aanmerking moeten worden genomen.

Op 13 juli 2021 heeft PME zich ter zitting van het hof daarom bereid verklaard aan de vrouw een Boon/Van Loon-berekening te verstrekken

Noot PensioenScheiden 06.03.2022 12.48: Op 2 maart 2022 de Raad voor de Rechtspraak aangeschreven. Aangegeven dat PME tot dusver geweigerd heeft de opgave te verstrekken. De Raad verklaarde nog diezelfde dag dat de procedure bij het hof geëindigd is met de uitspraak van
14 september 2021 en dat er voor het hof verder geen taak meer is weggelegd in deze zaak. Mijn vraag zo werd aangegeven, betreft een kwestie tussen partijen en hun advocaten.

De noodzaak om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad was niet meer nodig. Immers het arrest van 1993 geeft aan op welke pensioenrechten een werknemer wettelijk aanspraak maakt tot de datum scheiding, ook al vind de financiering van deze aanspraken eerst plaats na de scheiding. (zoals bedoeld in artikel 8 lid 4 van de PSW)

Nogmaals Ombudsman Pensioenen
In december 2021 wend ik mij opnieuw tot de Ombudsman Pensioenen. In artikel 4 onder a van het Reglement Ombudsman Penisoenen is vastgelegd dat de klacht opnieuw ingediend kan worden als er nieuwe feiten  en/of omstandigheden bekend zijn.  Ik stuur de uitspraak van Hof Den Haag van 14 september 2021 mee.  De Ombudsman Pensioenen weigert om in te gaan op het arrest van de Hoge Raad van 12 november 1993 en weet niet hoe snel hij zich moet aansluiten bij de stelling van het Hof Den Haag dat sprake is van een verdeling van de
huwelijksgoederengemeenschap.  

PME heeft Boon/van Loon-berekening nog steeds niet verstrekt!
In november 2021 heb ik aan PME gevraagd wanneer ze nu eindelijk overgaan tot het verstrekken van de toegezegde opgave tijdens de zitting van 13 juli 2021. PME wil alleen een Boon/van Loon-berekening verstrekken als de vrouw bereid is een vaststellingsovereenkomst te tekenen. Tevens wordt aangegeven dat de door PME gestelde voorwaarden niet onderhandelbaar zijn!

Vaststellingsovereenkomst, opgemaakt door PME op 18.02.2022
“Ik neem over”: PME is van mening dat de Boon van Loon berekening in overeenstemming is met artikel 8 van de Pensioen en Spaarfondsenwet zoals die gold op 1 augustus 1994.
Dat de vrouw en PME over het geschil hebben geprocedeerd bij de Rechtbank Den Haag en dat in beide instanties de vorderingen van de vrouw zijn afgewezen;
Dat de vrouw door het gerechtshof is veroordeeld om aan PME de proceskosten van in totaal € 2.988,00 te vergoeden.
PME verstrekt geheel onverschuldigd en uitsluitend op verzoek van de vrouw aan de vrouw  een Boon van Loon berekening op basis van de volgende door de vrouw gekozen uitgangspunten
Het verstrekken van de in artikel 1 bedoelde Boon van Loon berekening houdt op geen enkele wijze een erkenning in dat de in 1996 door SPS gemaakte Boon van Loon berekening onjuist zou zijn.

Blz. 8  Brief PensioenScheiden aan ……                                                     25 februari 2022

 

De vrouw zal zich onthouden van iedere suggestie dat PME de in 1996 door SPS gemaakte Boon van Loon berekening onjuist acht. De vrouw zal zich voorts onthouden van iedere suggestie dat PME de op grond van deze overeenkomst verstrekte Boon van Loon berekening als een juiste wijze van berekenen ziet.
De vrouw verklaart dat iedere (verdere) discussie over door SPS en/of PME vervaardigde Boon van Loon berekeningen door ondertekening van deze overeenkomst definitief beëindigd is en beëindigd blijft.  

Deze overeenkomst is een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 e.v. BW.. De Partijen verklaren niets meer van elkaar te vorderen te hebben in verband met het Geschil en elkaar over en weer volledige en onherroepelijke kwijting te verlenen vanaf het moment van ondertekening van deze overeenkomst. Dit geldt ook wanneer in de toekomst omstandigheden bekend zouden worden die ten tijde van het aangaan van deze overeenkomst niet bekend waren of konden zijn.

Partijen verklaren dat deze vaststellingsovereenkomst niet tot stand is gekomen onder invloed van bedrog, bedreiging of misbruik van omstandigheden. Einde citaat.

Voorts staat in de vaststellingsovereenkomst omschreven dat PME afziet van de proceskosten als de vrouw akkoord gaat met alle gestelde voorwaarden. En zoals bovenstaand al aangegeven, de overeenkomst is niet tot stand gekomen onder invloed van bedrog, bedreiging of misbruik van omstandigheden, toch?

Vanuit juridisch oogpunt gezien
Vanuit het juridische standpunt gezien van Hof Den Haag, dat heeft aangegeven dat ten onrechte tegen PME geprocedeerd zou zijn, kan ik billijken dat de vrouw is veroordeeld  tot het betalen van de proceskosten ad € 2.998,00.  Wat ik niet kan billijken is dat PME erop staat dat de vrouw deze proceskosten ook daadwerkelijk aan PME moet betalen.
Uit het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden blijkt immers dat SPS een foutieve opgave verstrekt heeft. Uit het dossier blijkt dat PME volledig op de hoogte was dat SPS een foutieve opgave heeft vervaardigd. Er was immers sprake van een identieke pensioentoezegging en een zo goed als identiek pensioenreglement.  PME zelf  verstrekte immers wel Boon/van Loon-berekeningen aan haar deelnemers. Het is daarom zeker verwijtbaar dat PME  zich bewust verscholen heeft achter de Ombudsman Pensioenen.

2022 02 25 Mijn mening:
Met het opstellen van deze vaststellingsovereenkomst overspeelt PME haar hand. Ik vind het op zich al onverteerbaar dat PME na de zitting van 13 juli 2021 gerappelleerd moet worden omdat ze niet overgegaan zijn tot het vervaardigen van de berekening, zoals toegezegd aan het Hof.  We zijn ruim een half jaar verder en het enige wat PME aangeeft is dat ze niet eerder overgaan tot het vervaardigen van een berekening, dan na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst door de vrouw.

Blz. 9  Brief PensioenScheiden aan ……                                                     25 februari 2022


Even terug naar 2009
In 2009 heb ik aan de vrouw aangegeven dat ik haar wel wil helpen, maar dat ze zich erop moet voorbereiden dat het een dossier wordt waar ze een hele lange adem voor nodig heeft.  De afgelopen dertien jaar vielen alle stukjes van de legpuzzel heel langzaam op zijn plaats, met als “laatste” sluitstuk het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 12 november 1993.

Tactiek  
Gezien de wijze waarop PME en de Ombudsman Pensioenen tot dusver gereageerd hebben vraag ik me af waarom deze reacties!  In mijn brief aan PME van 28 november 2011 schreef ik al dat PME aangeeft de visie van de Ombudsman Pensioenen te steunen. De Ombudsman Pensioenen ondersteunde echter de visie van SPS.  Ik wees PME er toen al op dat zowel SPS als de Ombudsman Pensioenen nimmer alle vragen beantwoord hebben, maar zich telkens gefocust hebben op een deel van de brief en op de juist essentieel gestelde vragen bewust geen antwoord gegeven te hebben. Elf jaar later maakt PME van deze tactiek nog steeds gebruik.  

Het grote bedrog?
De essentie van het verhaal ligt in het feit, dat (pensioen-) verzekeraars, mogelijk onbewust (maar eerder bewust)  een foutieve uitleg gegeven hebben aan de op dat moment geldende Pensioen- en Spaarfondsenwet, artikel 8 lid 1 tot en met 4 van die wet op het moment van scheiding tot 1 januari 2000 en mogelijk tot 1 januari 2010 . En ….. het speelt niet alleen bij scheidingen, maar is ook van toepassing op uitdiensttredingen.

Afvragingen
Ik vraag mij hoeveel verzekeraars er zijn die in het geval van uitdiensttreding als sprake was van eindloonregelingen, geen afgefinancierde aanspraken mee gegeven hebben aan deelnemers die het dienstverband verbraken voor 1 januari 2000!

Ik vraag mij af hoeveel ex-partners van werknemers van Siemens Nederland N.V. en mogelijk andere werkgevers geen aanspraak maken op een deel van het pensioen van de ex-partner als gevolg van hun scheiding voor 1 mei 1995.

Ik vraag mij af of de Ombudsman Pensioenen wel het juiste instituut is om consumenten die denken in hun recht te staan, te helpen. De Ombudsman Pensioenen zegt onafhankelijk te zijn maar wordt betaald door de gezamenlijke pensioenverzekeraars en heeft geen mogelijkheden tot sanctioneren.    

Ik vraag mij af of lagere rechtbanken in staat zijn recht te spreken op pensioengebied.

Ik  vraag mij af waarom pensioenuitvoerders de arresten van de Hoge Raad der Nederlanden niet uitvoeren


Blz. 10  Brief PensioenScheiden aan ……                                                     25 februari 2022


Ik verneem graag van u,  met vriendelijke groet

P.G.J. Jung
PensioenScheiden

Telefoon: 0652035795
Mail: info@pensioenscheiden.nl

Laatstelijk aangepast: 6 maart 2022


Terug naar PensioenScheiden