Terug naar Index PensioenScheiden

Zie ook de Noot van 24.07.2023 toegevoegd meteen onder de brieven van 20 en 21 juli 2023!

PensioenScheiden                                                                                                                             Klacht
P. G. J. Jung                                                                                               
Van Harenstraat 10                                                                                   
8471 JD  WOLVEGA                                                                                 

ABP Klachten en Bezwaren                                                                              20 juli 2023                   
Postbus 4804
6401 JL   HEERLEN

Betreft:  Deelnemer D – klantnummer xxx xx xx – Uw brief van 22 november 2022  -
Vaststelling Nabestaandenpensioen en Bijzonder Nabestaandenpensioen

Mijnheer, mevrouw,  

Aan u is bekend dat de Ombudsman Pensioenen alleen een dossier in behandeling neemt als de volledige klachtenprocedure bij een pensioenuitvoerder afgerond is.

Met mijn brief van 28 oktober 2022 diende ik namens Deelnemer D een klacht in bij het ABP. Met uw brief van 22 november 2022 liet u weten dat de standpunten van het ABP onveranderd bleven en dat deze ook niet meer zullen wijzigen.

Omdat Deelnemer D van mening was dat na het afwijzen van de klacht alleen nog een beroepschrift mogelijk was, heeft Deelnemer D zijn beroepsschrift op 28 december 2022 ingediend. Met mijn brief van 10 januari 2023 heb ik het ABP een uitgebreide toelichting verstrekt als aanvulling op zijn beroepsschrift. Gedateerd 31 mei 2023 ontving Deelnemer D als antwoord op zijn beroepschrift van 28 december 2022 een schrijven van het ABP waarin aangegeven werd dat zijn beroepschrift niet in behandeling genomen kon worden.

Volgens de klachtenprocedure van het ABP kan na de beantwoording van de klacht alleen gereageerd worden door middel van een Beroepschrift. Doordat U echter weigerde de brief van 28 oktober 2022 als klacht aan te merken, wordt Deelnemer D niet in staat gesteld de klachtenprocedure te voltooien en wordt daardoor niet in staat gesteld een formele klacht in te dienen bij de Ombudsman Pensioenen.

Tegen de gevolgde gang van zaken teken ik protest aan. De manier waarop het ABP meent met de belangen van Deelnemer D zijn meeverzekerde partner om te gaan is beneden alle peil. 

Omdat sprake is van twee specifieke onderwerpen gaat deze brief alleen over de wijze waarop het Nabestaandenpensioen en het Bijzonder Nabestaandenpensioen door het ABP zijn vastgesteld.  U ontvangt een separate brief met betrekking tot het te verrekenen pensioen.  

In artikel G4 van de Abp-wet staat omschreven dat de ambtenaar recht op Bijzonder Nabestaandenpensioen heeft als op de dag van het vonnis de scheiding door de Rechtbank wordt uitgesproken de ambtenaar/deelnemer op die dag overleden zou zijn. Dit artikel laat geen ruimte voor aanpassing van het Bijzonder Nabestaandenpensioen aan het pensioengevend inkomen na datum scheiding.

Blz. 2 Brief PensioenScheiden aan ABP Klachten                                      20 juli 2023

 

Volgens de Wet ABP zou alleen sprake kunnen zijn van aanpassing van het Bijzonder Nabestaandenpensioen op basis van initiële wijzigingen van het pensioengevend inkomen na de datum scheiding.  De Wet liet geen ruimte voor carrière stijgingen.

Ik kan er echter niet omheen dat in de Wet Privatisering ABP (WPA) op basis van de dienstjaren tot de datum scheiding aanpassing aan het pensioengevend inkomen ultimo 1995 wettelijk vastgelegd is. In feite is dit eerst in de Wet Privatisering ABP van kracht geworden.

In de WPA is aanpassing van het Bijzonder Nabestaandenpensioen alleen van toepassing op deelnemers die per 31 december 1995 nog actief deelnemer waren. Voor uit dienst getreden deelnemers voor 31 december 1995 gold deze bepaling dus niet!

Daarom diverse keren aan het ABP gevraagd of het Bijzonder Nabestaandenpensioen voor deelnemers gescheiden voor 31 december 1995 en uit dienst getreden voor 31 december 1995 alleen aangepast is op basis van de initiële wijzigingen van het pensioengevend inkomen. Tot dusver heeft het ABP geweigerd dit officieel te verklaren.  

Het ABP heeft verder verklaard dat het Bijzonder Nabestaandenpensioen nadien ook aangepast zou zijn aan het pensioengevend inkomen ultimo 2003.

Gedateerd 2 januari 2023 heb ik ter attentie van de Materiespecialist van het ABP en de Commissie van Beroep een afschrift verstuurd van de brief van 21 december 2022 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. In deze brief heeft de Minister duidelijk aangegeven dat hetgeen bekrachtigd is in de Wet Privatisering ABP met betrekking tot de aanpassing van het Bijzonder Nabestaandenpensioen ultimo 1995 niet voortgezet vanaf 1 januari 1996.

De aanpassing van het Bijzonder Nabestaandenpensioen aan het pensioengevend inkomen vanaf 1 januari 1996 tot en met ultimo 2003 is ten onrechte door het ABP aangepast en dient derhalve gecorrigeerd te worden.
Indien gereglementeerd had het te verrekenen pensioen vanaf 1 januari 1996 alleen aangepast kunnen worden met de wettelijke indexeringen.

Doordat het Bijzonder Nabestaandenpensioen te hoog wordt vastgesteld, wordt het Nabestaandenpensioen van de nieuwe partner te laag vastgesteld.

Op het gebied van communicatie met betrekking tot het Nabestaandenpensioen en Bijzonder Nabestaandenpensioen is het ABP nog steeds bijzonder nalatig. Door de wijze waarop het ABP het Bijzonder Nabestaandenpensioen vaststelt van de ex-partner en het Nabestaandenpensioen van de huidige partner ontkomt het ABP er niet aan om het Bijzonder Nabestaandenpensioen jaarlijks op de PUO te communiceren met de deelnemer.

 

Blz. 3 Brief PensioenScheiden aan ABP Klachten                                      20 juli 2023

 

Het ABP verstrekt daardoor al jaren op het gebied van het nabestaandenpensioen niet meer de juiste informatie aan haar deelnemers.

Ik verwacht van het ABP dat het Nabestaandenpensioen wat aan de huidige partner van Deelnemer D toekomt, op de juiste wijze gecorrigeerd wordt.  

Het ABP is in het bezit van alle voorgeschreven machtigingen, zodat ik deze niet opnieuw toegevoegd hebt.

Ik verneem graag per ommegaande uw antwoord.

P.G.J. Jung
PensioenScheiden

Kvk 08056094

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

PensioenScheiden                                                                                                                             Klacht
P. G. J. Jung                                                                                               
Van Harenstraat 10                                                                                   
8471 JD  WOLVEGA                                                                                 
             
ABP Klachten en Bezwaren                                                                              21 juli 2023                   
Postbus 4804
6401 JL   HEERLEN

Betreft:  Deelnemer D – klantnummer xxx xx xx – Uw brief van 22 november 2022
Vaststelling ABP  te verrekenen pensioen als gevolg van scheiding

Mijnheer, mevrouw,  

Aan u is bekend dat de Ombudsman Pensioenen alleen een dossier in behandeling neemt als de volledige klachtenprocedure bij een pensioenuitvoerder afgerond is.

Met mijn brief van 28 oktober 2022 diende ik namens Deelnemer D een klacht in bij het ABP. Met uw brief van 22 november 2022 liet u weten dat de standpunten van het ABP onveranderd bleven en dat deze ook niet meer zullen wijzigen.

Omdat Deelnemer D van mening was dat na het afwijzen van de klacht alleen nog een beroepschrift mogelijk was, heeft Deelnemer D zijn beroepsschrift op 28 december 2022 ingediend. Met mijn brief van 10 januari 2023 heb ik het ABP een uitgebreide toelichting verstrekt als aanvulling op zijn beroepsschrift.

Gedateerd 31 mei 2023 ontving Deelnemer D als antwoord op zijn beroepschrift van 28 december 2022 een schrijven van het ABP waarin aangegeven werd dat zijn beroepschrift niet in behandeling genomen kon worden.

Volgens de klachtenprocedure van het ABP kan na de beantwoording van de klacht alleen gereageerd worden door middel van een Beroepschrift. Doordat U echter weigerde de brief van 28 oktober 2022 als klacht aan te merken, wordt Deelnemer D niet in staat gesteld de klachtenprocedure te voltooien en wordt daardoor niet in staat gesteld een formele klacht in te dienen bij de Ombudsman Pensioenen.

Tegen de gevolgde gang van zaken teken ik protest aan. De manier waarop het ABP meent met de belangen van Deelnemen D om te gaan is beneden alle peil. 

Waar gaat het precies om.  

Ambtenaren die van de echt gescheiden zijn voor 1 mei 1995 dienen met ingang van hun pensionering een deel van hun pensioen opgebouwd tot de datum scheiding te verrekenen met hun ex-partner.

E.e.a. ligt vast in het arrest van de Hoge Raad van 27 november 1981, het zogenaamde Boon/Van Loon-arrest. In het arrest staat omschreven dat het huwelijksvermogen op het moment van scheiding bepalend is. In het arrest is vastgelegd dat de waarde op het moment van scheiding bepalend is. In het arrest staat vermeld dat de verdeling moet plaatsvinden op basis van redelijkheid en billijkheid.

Blz. 2 Brief PensioenScheiden aan ABP                                                              21 juli 2023

 

 

Omdat met de berekeningen nogal divers omgegaan werd heeft de Hoge Raad door middel van een tweetal arresten duidelijkheid verstrekt.

Hoge Raad der Nederlanden 5 april 2002
Op het punt van matiging van pensioenverrekening trekt de rechtspraak min of meer één lijn. Indien de voorwaardelijke uitkering méér bedraagt dan 50% van het opgebouwde ouderdomspensioen op de datum scheiding, dan wordt de voorwaardelijke uitkering tot 50% van dat ouderdomspensioen gematigd. Hof Den Bosch heeft op 1 oktober 1997 ook al een dergelijk arrest uitgesproken.

Tot om en nabij 2000 heeft het ABP zich gehouden aan het Boon/van Loon-arrest, met dien verstande dat met betrekking tot de matiging van het pensioen het ABP zich nimmer heeft gehouden aan de matiging tot 50% van het opgebouwde ouderdomspensioen op het moment van scheiding.

Voor scheidingen tot 1 mei 1995 geld dat de waarde van het Bijzonder Nabestaandenpensioen (BNP) in mindering gebracht wordt op de totale waarde van de pensioenen opgebouwd tot de datum scheiding. Omdat de waarde van het BNP in mindering werd gebracht leidde dat in het algemeen tot een verrekening van pensioen, ruim minder dan 50% van het opgebouwde (gehuwde) ouderdomspensioen op de datum scheiding.

Omdat het ABP in haar communicatie de ambtenaar er nimmer op gewezen heeft dat het te verrekenen pensioen gematigd diende te worden tot 50% van het ouderdomspensioen op de datum scheiding, zal het merendeel der gescheiden ambtenaren hier nimmer op gelet hebben.

In de begeleidende brieven tot 1996 werden de uitgangspunten ook netjes vermeld. Zo werd vermeld welke rentevoet van toepassing was en welke sterftetafels gehanteerd werden.  Met betrekking tot de indexering werd opgemerkt dat het voor de hand lag dat een afspraak werd gemaakt over de wijze waarop het bedrag van de voorwaardelijke uitkering te zijner tijd naar het tijdstip van pensionering door middel van indexering kan worden aangepast.

Dit leidde op 6 oktober 2006 tot een arrest van de Hoge Raad der Nederlanden:
ECLI:NL:HR:2006:AW61613, Hoge Raad, C05/134HR - 06.10.2006 Het hof oordeelde dat de man het volledig geïndexeerde ouderdomspensioen ontvangt, inclusief het deel dat voor de vrouw bestemd is, derhalve de indexering over het deel dat krachtens de overeenkomst aan de vrouw toekomt, aan de vrouw moet afdragen, geheel in lijn is met het Boon/van Loon-arrest.

Bij het ABP zijn tot 1 januari 2004 aan actieve premiebetalende ambtenaren nimmer indexeringen toegekend.  Eerst vanaf 1 januari 2004 werd de geïndexeerde middelloonregeling van kracht.  Vanaf deze datum diende het door Deelnemer D te verrekenen pensioen geïndexeerd te worden.

Blz. 3 Brief PensioenScheiden aan ABP                                                              21 juli 2023

 


Het ABP heeft altijd verklaard dat pensioenverrekening een zaak is waar het ABP geen partij in is. Het ABP kan anders dan de indexering als gevolg van de geïndexeerde middelloonregeling en als sprake is van wettelijke indexaties voor een gewezen deelnemer niet eigenhandig beslissen dat de uitkerende ex-partner het te verrekenen pensioen moet indexeren. De wettelijke basis om het te verrekenen pensioen te indexeren, anders dan in bovengenoemde situaties,  ontbreekt volledig.

Vanaf om en nabij 2010 en mogelijk al veel eerder, heeft het ABP besloten om de opgave van het te verrekenen pensioen niet alleen te baseren op basis van de wettelijke aanspraken op het moment van de aanvraag, maar werd ook overgegaan om de waarde van die aanspraken te bepalen op basis van de tarieven/grondtafels zoals deze op het moment van de aanvraag van kracht waren.  

Het ABP is van mening dat het redelijk en billijk is om uit te gaan van de tarieven op het moment van aanvraag van de opgave van het te verrekenen pensioen in plaats van de tarieven op het moment van scheiding. Het ABP heeft zich kennelijk nooit gerealiseerd dat sprake is van een toegezegd pensioen. De financiering van dat pensioen staat daar los van. Als het ABP overging op andere grondtafels en/ of een andere rekenrente werden de aanspraken van de deelnemers met een gesloten beurs overgezet naar de nieuwe grondtafels.  De opgebouwde aanspraken ondergingen dus geen wijziging. Er is geen enkel tegenargument aanwezig dat zou rechtvaardigen dat gebruik gemaakt zou mogen worden van de tarieven op het moment van de aanvraag in plaats van op het moment van scheiding.

Tevens verklaarde het ABP dat bij het vervaardigen van de opgave van het te verrekenen pensioen de van de echt gescheiden ambtenaar als een gewezen deelnemer te beschouwen.  De opgebouwde aanspraken werden vanaf datum scheiding tot aan datum berekening verhoogd met alle indexeringen alsof sprake was van een gewezen deelnemer.

Bovenstaande is noch gereglementeerd in de Abp-wet noch gereglementeerd in de vanaf 1 januari 1996 geldende pensioenreglementen.
Vanaf 1 januari 1996 viel het ABP onder de Pensioen- en Spaarfondsenwet en vanaf 1 januari 2007 onder de Pensioenwet.  

Toch verklaarde het ABP niet alleen uit te gaan van de tarieven op het moment van de aanvraag, maar verklaarde ook dat rekening gehouden werd met alle wijzigingen van de aanspraken tot de  datum van berekening.

Vanaf dat moment ging dus alles fout wat er maar fout kon gaan. Uit de Abp-wet zoals deze tot 1 januari 1996 van toepassing was en uit de Wet
Privatisering ABP blijkt namelijk iets heel anders.

 

 
Blz. 4 Brief PensioenScheiden aan ABP                                                            21 juli  2023

 

 

In de Abp-wet zou zijn vastgelegd dat het BNP vanaf datum scheiding aangepast had moeten worden met de initiële wijzigingen van het pensioengevend inkomen. Ik deel die mening niet. In de Abp-wet staat immers omschreven dat recht bestaat op BNP als op de dag van de scheiding de ambtenaar overleden zou zijn. Deze omschrijving geeft geen ruimte voor aanpassing van het BNP aan het salaris na datum scheiding.  

In de Wet Privatisering ABP is voor actieve deelnemers echter vastgelegd, dat het BNP op basis van de dienstjaren tot datum scheiding is aangepast aan het pensioengevend inkomen zoals dat ultimo 1995 van kracht was.
Het ABP heeft verder verklaard dat het BNP ook na ultimo 1995 is aangepast aan het pensioengevend inkomen ultimo 2003.

De Minister van Binnenlandse Zaken heeft in haar brief van 21 december 2022 ( in uw bezit) echter verklaard dat na 1 januari 1996 het BNP niet meer aangepast had mogen worden op basis van het pensioengevend inkomen van 1 januari 1996 tot ultimo 2003. Indien gereglementeerd had het BNP vanaf 1 januari 1996 alleen aangepast kunnen worden met de wettelijke indexeringen.

Uit bovenstaande volgt dat het ABP een opgave had moeten vervaardigen van het te verrekenen pensioen op de datum aanvraag, rekening gehouden dient te worden met het opgebouwde ouderdomspensioen en ongehuwdenpensioen op de datum scheiding en verhoogd met de wettelijke indexeringen tot datum berekening en met het BNP zoals dat tot 1 januari 1996 gewijzigd is als gevolg van de  Wet Privatisering ABP  en vanaf 1 januari 1996 gewijzigd als gevolg van de wettelijke indexeringen.  Het ABP verklaarde dat de verhoging van het BNP na datum scheiding gezien werd als indexering. Uitgegaan had moeten worden van het tarief op de datum scheiding.  

In uw brief van 22 november 2022 suggereert u dat u volledige openheid van zaken gegeven zou hebben, zodat beide partijen zelf kunnen beoordelen of de voorwaardelijke uitkering van het te verrekenen ouderdomspensioen in overeenstemming is met de redelijkheid en de billijkheid, zoals geformuleerd in het Boon/van Loon-arrest.  U bent van mening dat het redelijk en billijk is dat op het moment van scheiding Deelnemer D meer dan 50% (65,15%)  van het tot dat moment toegezegde ouderdomspensioen moet verrekenen met zijn ex-partner. Ik deel uw mening niet!

Ik verwacht van het ABP dat aan Deelnemer D een juiste opgave verstrekt wordt op basis van bovenstaande geformuleerde uitgangspunten.
Ik verneem graag per ommegaande uw antwoord.

P.G.J. Jung
PensioenScheiden

Kvk 08056094

Noot PensioenScheiden 24.07.2023 15.48: Eerst na ruim 5 maanden werd er op onderstaande brief door het ABP gereageerd, met de mededeling dat de Commissie het Beroep niet in behandeling kon nemen. Waarom niet? Op 28.10.2022 dien ik een Klacht in tegen het ABP. Antwoord ABP 22.11.2022. Deelnemer D kon zich niet in het antwoord van het ABP vinden. De deelnemer was van mening dat na het indienen van de klacht alleen een beroepsschrift nog in aanmerking kwam en heeft dat dus ook gedaan. Het ABP had de Klacht van 28.10.2022 echter niet aangemerkt als een Klacht, waardoor een Beroepsschrift in feite nog niet tot de mogelijkheden behoorde. Het ABP wachtte echter bijna 5 maanden om dit mee te delen! Alsnog een Klacht ingediend met beide bovenstaande brieven van 20 en 21.07.2023!

PensioenScheiden                                              BEROEP OP BESLISSING OP BEZWAAR
P. G. J. Jung                                                                                               
Van Harenstraat 10                                                                                   
8471 JD  WOLVEGA                                                                                 
             
Commissie van Beroep ABP                                                                          10 januari 2023                  
Postbus 4804
6401 JL   HEERLEN

Betreft:  klantnummer  
Ter aanvulling op brief 28 december 2022 van een deelnemer (hierna genoemd:D)

Geachte Commissie,

Gedateerd 28 december 2022 heeft u van de heer D een brief ontvangen waarin hij duidelijk verklaart het niet eens te zijn met de uitkomsten zoals door het ABP vastgelegd in haar brief van 22 november 2022 aan PensioenScheiden.

Onderstaand ter ondersteuning van de brief van 28 december 2022 laat ik u het volgende weten:

Ambtenaren die van de echt gescheiden zijn voor 1 mei 1995 dienen met ingang van hun pensionering een deel van hun pensioen opgebouwd tot de datum scheiding te verrekenen met hun ex-partner.

E.e.a. ligt vast in het arrest van de Hoge Raad van 27 november 1981, het zogenaamde Boon/Van Loon-arrest. In het arrest staat omschreven dat het huwelijksvermogen op het moment van scheiding bepalend is. In het arrest is overduidelijk vastgelegd dat de waarde op het moment van scheiding bepalend is. In het arrest staat vermeld dat de verdeling moet plaatsvinden op basis van redelijkheid en billijkheid.

Omdat met de berekeningen nogal divers omgegaan werd heeft de Hoge Raad door middel van een tweetal arresten optimale duidelijkheid verstrekt.

Hoge Raad der Nederlanden 5 april 2002
Op het punt van matiging van pensioenverrekening trekt de rechtspraak min of meer één lijn. Indien de voorwaardelijke uitkering méér bedraagt dan 50% van het opgebouwde ouderdomspensioen op de datum scheiding, dan wordt de voorwaardelijke uitkering tot 50% van dat ouderdomspensioen gematigd.
Hof Den Bosch heeft op 1 oktober 1997 ook al een dergelijk arrest uitgesproken.

Tot om en nabij 2010 heeft het ABP zich gehouden aan het Boon/van Loon-arrest, met dien verstande dat met betrekking tot de matiging van het pensioen het ABP zich nimmer heeft gehouden aan de matiging tot 50% van het opgebouwde ouderdomspensioen op het moment van scheiding.

Specifiek voor vrouwelijke ambtenaren ging dat overwegend mis, deze moesten ruim meer dan 100% van het opgebouwde ouderdomspensioen op het moment van scheiding overdragen aan de meeverzekerde ex-partner.
Incidenteel was dat het geval voor mannelijke ambtenaren

Blz. 2 Brief PensioenScheiden aan ABP                                                       10 januari 2023

Tot het moment dat de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding met ingang van 1 mei 1995 van kracht werd, moest de waarde van het nabestaandenpensioen in mindering gebracht worden op de totale waarde van de pensioenen opgebouwd tot de datum scheiding. Omdat het nabestaandenpensioen in mindering werd gebracht leidde dat in het algemeen tot een verrekening van pensioen, ruim minder dan 50% van het opgebouwde (gehuwde) ouderdomspensioen op de datum scheiding.

Omdat het ABP in haar communicatie de ambtenaar er nimmer op gewezen heeft dat het te verrekenen pensioen gematigd diende te worden tot 50% van het ouderdomspensioen op de datum scheiding, zal het merendeel der gescheiden ambtenaren hier nimmer op gelet hebben.

In de begeleidende brieven tot 1996  werden de uitgangspunten ook netjes vermeld. Zo werd vermeld welke rentevoet van toepassing was en welke sterftetafels gehanteerd werden.  Met betrekking tot de indexering werd opgemerkt dat het voor de hand lag dat een afspraak werd gemaakt over de wijze waarop het bedrag van de voorwaardelijke uitkering te zijner tijd naar het tijdstip van pensionering door middel van indexering kan worden aangepast.

Bij het merendeel van in ieder geval de commerciële pensioenverzekeraars was indexering niet vanzelfsprekend, in ieder geval niet, als sprake was van een actieve (lees premiebetalende) deelnemer. Incidenteel was bij pensioenverzekeraars sprake van indexering, veelal echter eerst na ingang pensionering.

Dit leidde op 6 oktober 2006 tot een arrest van de Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:HR:2006:AW61613, Hoge Raad, C05/134HR - 06.10.2006
Het hof oordeelde dat de man het volledig geïndexeerde ouderdomspensioen ontvangt, inclusief het deel dat voor de vrouw bestemd is, derhalve de indexering over het deel dat krachtens de overeenkomst aan de vrouw toekomt, aan de vrouw moet afdragen, geheel in lijn is met het Boon/van Loon-arrest.

Bij het ABP zijn tot 1 januari 2004 aan actieve premiebetalende ambtenaren nimmer indexeringen toegekend.  Eerst vanaf 1 januari 2004 werd de geïndexeerde middelloonregeling van kracht.  Eerst vanaf deze datum diende het door de heer D te verrekenen pensioen geïndexeerd te worden.

Pensioenverrekening is een zaak waar het ABP in feite buiten staat. Het ABP kan anders dan de indexering als gevolg van de geïndexeerde middelloonregeling en als sprake is van een gewezen deelnemer niet eigenhandig beslissen dat de uitkerende ex-partner het te verrekenen pensioen moet indexeren. De wettelijke basis om het te verrekenen pensioen, anders dan in bovengenoemde situaties,  te indexeren ontbreekt volledig.

Blz. 3 Brief PensioenScheiden aan ABP                                                       10 januari 2023

 

Vanaf om en nabij 2010 heeft het ABP intern besloten om de opgave van het te
verrekenen pensioen niet alleen te baseren op basis van de aanspraken op het moment van de aanvraag, maar werd ook overgegaan om de waarde van die aanspraken te bepalen op basis van de tarieven/grondtafels zoals deze op het moment van de aanvraag van kracht waren.  

Noot PensioenScheiden 23.03.2023 10.45: Mogelijk dat het ABP dit al veel eerder dan 2010 op deze wijze heeft uitgevoerd!

Wanneer een opgave van het te verrekenen pensioen aangevraagd werd vanaf om en nabij 2010 verklaarde het ABP een van de echt gescheiden ambtenaar als een  gewezen deelnemer te beschouwen.  De opgebouwde aanspraken werden vanaf datum scheiding tot aan datum berekening verhoogd met alle indexeringen alsof sprake was van een gewezen deelnemer.

Bovenstaande is noch gereglementeerd in de Abp-wet noch gereglementeerd in alle overige tot 1 januari 1996 aanwezige pensioenwetgeving. Ik stel dan ook vast dat in de door het ABP vervaardigde opgaven van het te verrekenen pensioen de tot 1 januari 2004 gehanteerde indexeringen door het ABP ten onrechte zijn toegepast op actieve deelnemingen.

Doordat rekening werd gehouden in de opgave met alle indexeringen tot datum berekening kon in het te verrekenen pensioen nimmer rekening gehouden worden met de matiging tot 50% van het opgebouwde pensioen op het moment van scheiding.

In feite is het zelfs nog erger. Het ABP verklaarde immers uit te gaan van de stand van zaken op het moment van aanvraag van de berekening.  In de Wet Privatisering ABP is vastgelegd dat het Bijzonder Nabestaandenpensioen op basis van de dienstjaren tot datum scheiding is aangepast aan het pensioengevend inkomen zoals dat ultimo 1995 van kracht was. Het ABP heeft het Bijzonder Nabestaandenpensioen voor actieve premiebetalende ambtenaren tot 1 januari 1996 dus nimmer geïndexeerd, maar dat wel gecommuniceerd met de ambtenaar/deelnemer.

In artikel G4 van de Abp-wet staat omschreven dat als op de dag van het vonnis de scheiding door de Rechtbank wordt uitgesproken de ambtenaar/deelnemer op die dag overleden zou zijn. Dit artikel laat geen ruimte voor aanpassing van het Bijzonder Nabestaandenpensioen aan het pensioengevend inkomen na datum scheiding. Ik kan er echter niet omheen dat in de Wet Privatisering ABP (WPA) op basis van de dienstjaren tot de datum scheiding aanpassing aan het pensioengevend inkomen ultimo 1995 wettelijk vastgelegd is. In feite is in de WPA op dit gebied de Abp-wet eerst bekrachtigd.  

Het ABP heeft verder verklaard dat het Bijzonder Nabestaandenpensioen nadien ook aangepast zou zijn aan het pensioengevend inkomen ultimo 2003. De Minister van Binnenlandse Zaken heeft in haar brief van 21 december 2022 verklaard dat na 1 januari 1996 het
Bijzonder Nabestaandenpensioen ten onrechte aangepast is op het pensioengevend inkomen ultimo 2003. Indien gereglementeerd had het te verrekenen pensioen vanaf 1 januari 1996 alleen aangepast kunnen worden met de wettelijke indexeringen.

Blz. 4 Brief PensioenScheiden aan ABP                                                       10 januari 2023

 

Naast de ten onrechte toegepaste indexeringen heeft het ABP vanaf om en nabij 2010  ten onrechte rekening gehouden met het tarief (lees sterftetafels en rentevoet) op het moment van aanvraag van de berekening in plaats van op het moment van scheiding.

Nogmaals in het Boon/van Loon-arrest wordt uitgegaan van de daadwerkelijke waarde op het moment van scheiding. Als een pensioenverzekeraar overgaat op andere sterftetafels worden de al dan niet geïndexeerde aanspraken of anderszins verhoogde aanspraken niet geconverteerd naar andere aanspraken, maar worden één op één overgezet naar de nieuwe tarieven. De aanspraken wijzigen dus niet.

Voor een zuivere berekening van het te verrekenen pensioen kan alleen uitgegaan worden van de tarieven zoals deze van toepassing waren op het moment van scheiding en kan daarna alleen rekening gehouden worden met de wettelijke indexeringen. Door uit te gaan van de op het moment van aanvraag geldende tarieven kan opnieuw niet vastgesteld worden of voldaan wordt aan de matiging tot 50% van de opgebouwde aanspraken op het moment van scheiding.

De ex-partner wordt aan alle kanten bevoordeeld. Zowel het met de ex-partner te verrekenen pensioen als het aan de ex-partner toekomende
Bijzonder Nabestaandenpensioen worden veel te hoog vastgesteld.  In uw brief van 22 november 2022 suggereert u dat u volledige openheid van zaken gegeven zou hebben, zodat beide partijen zelf kunnen beoordelen of de voorwaardelijke uitkering van het te verrekenen ouderdomspenisoen in overeenstemming is met de redelijkheid en de billijkheid, zoals geformuleerd in het Boon/van Loon-arrest.
U bent van mening dat het redelijk en billijk is dat op het moment van scheiding de heer D meer dan 50% (65,15%)  van het tot dat moment toegezegde ouderdomspensioen moet verrekenen met zijn ex-partner. Ik deel uw mening niet!

Op het gebied van communicatie met betrekking tot het Nabestaandenpensioen en Bijzonder Nabestaandenpensioen is het ABP nog steeds bijzonder nalatig. Door de wijze waarop het ABP het Bijzonder Nabestaandenpensioen vaststelt van de ex-partner en het Nabestaandenpensioen van de huidige partner ontkomt het ABP er niet aan om het Bijzonder Nabestaandenpensioen jaarlijks op de PUO te communiceren met de deelnemer. Het ABP verstrekt al jaren op het gebied van het nabestaandenpensioen niet de juiste informatie aan haar deelnemers.

Ik verwacht van het ABP dat aan de heer D een juiste opgave verstrekt wordt van het door hem te verrekenen pensioen met zijn ex-partner en dat het Bijzonder Nabestaandenpensioen voor de ex-partner en het Nabestaandenpensioen voor zijn huidige partner alsnog op de juiste wijze gecorrigeerd worden.  

P.G.J. Jung
PensioenScheiden

 

Kvk 08056094

Laatstelijk aangepast: 05 maart 2023