Terug naar website Pensioenscheiden
PensioenScheiden 09 februari 2017
P. G. J. Jung
Van Harenstraat 10
8471 JD WOLVEGA
Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
Postbus 90801
2509 LV DEN HAAG
Betreft: Te verrekenen pensioen met ex-partner nihil onder Stichting Pensioenfonds Siemens. PME verstrekt sinds september 2014 geen Boon van Loon opgave meer.
Aanspraken ingeval van eindloonregeling niet afgefinancierd!
Uw Referentie: 2016-0000004255
Geachte mevrouw Klijnsma,
Er is geen grotere onrechtvaardigheid denkbaar voor pensioenbenadeelden dan gelijk te hebben en het toch niet te krijgen.
Op 18 november 2009 werd ik benaderd door mevrouw O., die aangaf na 22 jaar huwelijk geen euro aan pensioen van haar ex-partner te krijgen. Mevrouw O. is gescheiden op 1 augustus 1994. Aan mevrouw O. aangegeven dat ik haar wel wilde helpen, maar daarbij ook meteen aangegeven dat ze een lange adem nodig zou hebben. Hoe profetisch!
Haar ex-partner viel ten tijde van de scheiding onder Stichting Pensioenfonds Siemens. Op het moment van scheiding was sprake van een eindloonregeling. Het fonds verklaarde dat de contante waarde van het partnerpensioen op datum scheiding al hoger was dan het ouderdomspensioen, zodat er niets te verrekenen viel. Het fonds financierde de pensioenen door middel van de 65-x methode. Het nog te financieren nabestaandenpensioen werd tegen risicopremies weggezet. Siemens verklaarde dat het nabestaandenpensioen van jaar tot jaar afgefinancierd werd. In het pensioenreglement was dit echter niet gereglementeerd. Als argument voor het affinancieren van het nabestaandenpensioen werd aangegeven dat dat uit het oogpunt van risico was.
Ik liep tegen muren op. Stichting Pensioenfonds Siemens draaide om de hete brei heen. Siemens als werkgever viel volledig onder de verplichtstelling van het Bedrijfspensioenfonds van de Grootmetaal (PME). Siemens was echter vrijgesteld van de verplichting tot deelneming in PME. Bij het verkrijgen van de vrijstelling diende aangetoond te worden, dat minimaal die aanspraken verkregen werden als de werknemers van Siemens zouden hebben deelgenomen in de regeling van PME.
Als de ex-partner van mevrouw O. verzekerd zou zijn geweest onder het Bedrijfspensioenfonds voor de Grootmetaal, had mevrouw O. vanaf het moment dat haar ex-partner met pensioen gegaan zou zijn, recht gehad op een gedeelte van zijn pensioen. Siemens verklaarde dat een incidentele afwijking de dispensatie niet in gevaar bracht. Siemens vergat daarbij aan te geven dat alleen afgeweken mocht worden als de regeling beter zou zijn dan die van het Bedrijfspensioenfonds.
Ook dit dossier is op mijn website gepubliceerd. Ook hier hebben advocaten, pensioenspecialisten en actuarissen op gereageerd. Allen waren unaniem in hun reacties. Stichting Pensioenfonds Siemens heeft ongelijk. Bij het vaststellen van de hoogte van het te verrekenen pensioen had Siemens rekening moeten houden met het ouderdomspensioen alsof dat op het moment van scheiden was afgefinancierd.
Siemens verklaarde dat de aanspraken gebaseerd diende te worden op de aanspraken zoals die zouden worden verkregen als de deelnemer op het moment van scheiding de dienst zou hebben verlaten. In artikel 8 lid 1 tot en met 3 van de Pensioen-en Spaarfondsenwet staat omschreven op welke aanspraken een deelnemer recht heeft op het moment dat hij uit dienst gaat.
In haar brief van 10 februari 2010 verklaarde Stichting Pensioenfonds Siemens dat eerst met ingang van 1 januari 2000 in de Pensioen- en SpaarfondsenWet dwingend is voorgeschreven dat een deelnemer recht had op een tijdsevenredige opbouw van pensioen. Ten tijde van de scheiding in 1994 gold deze verplichting derhalve nog niet.
Deze bewering is pertinent niet juist.
Onderstaand treft u de volledige tekst aan van de artikelen in de Pensioen- en SpaarfondsenWet welke dus ruim voor de scheiding al van toepassing waren.
PSW Art 8.2 - Met ingang van 1 augustus 1987!
Het Pensioenfonds stelt bij beëindiging van de deelneming de hoogte vast van een evenredig ouderdomspensioen. Daaronder wordt verstaan het verschil tussen het ouderdomspensioen dat de gewezen deelnemer zou hebben gekregen als hij zou hebben deelgenomen tot de pensioengerechtigde leeftijd en het ouderdomspensioen dat hij zou hebben gekregen als hij zou hebben deelgenomen vanaf het tijdstip waarop zijn deelneming eindigde tot de pensioengerechtigde leeftijd. Bij de berekening bedoeld in de vorige volzin wordt, voor wat betreft de gegevens die voor de vaststelling van de pensioenaanspraken van belang zijn, uitgegaan van die gegevens, zoals deze gelden op het tijdstip waarop de deelneming is geëindigd.
PSW Art 8.3
De gewezen deelnemer verkrijgt bij beëindiging van de deelneming ten minste een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen op de voet van de tot dan door en voor hem betaalde en uit hoofde van artikel 2, zesde lid, nog verschuldigde bedragen naarmate de voor pensioeningang vereiste duur van de deelneming is verstreken.
Toelichting: Als de premievrije aanspraken op basis van de door en voor deelnemer betaalde premie hoger is dan de hoogte van het evenredig ouderdomspensioen behoudt de deelnemer de hogere aanspraken.
Eindloontoezegging
In feite begint dit dossier te lopen vanaf het moment waarop de eerste werkgever in Nederland een pensioentoezegging deed gebaseerd op het eindloonsysteem. Als werknemers een salarisverhoging kregen werd deze voor het pensioen met terugwerkende kracht tot hun datum indiensttreding toegezegd. De achterstand in het pensioen werd niet meteen ingekocht (dus afgefinancierd), maar langzaamaan gefinancierd in de toekomst. Veelal op basis van de zogenaamde maximum rendementsmethode. Ook werd veel gebruik gemaakt van de 65-x methode.
Werkgevers mochten de ontstane schuld passiveren op de balans. De toekomstige schuld werd in mindering gebracht op de Verlies- en Winstrekening, zodat er minder vennootschapsbelasting en of aanverwante belastingen betaald hoefde te worden.
In de pensioenreglementen stond echter vermeld, dat ingeval van uitdiensttreding de werknemer recht had op de aanspraken gebaseerd op de voor en door hem betaalde premies. Er werd dus wel een toezegging in de vorm van eindloon gedaan, maar op het moment van uitdiensttreding kreeg de werknemer alleen een aanspraak mee op basis van de tot dat moment betaalde premies. De toegezegde aanspraken door de werkgever werden dus niet meegegeven door de pensioenuitvoerder/werkgever.
Onze toenmalige regering realiseerde zich kennelijk eerst in de jaren tachtig dat dit goed fout gegaan was. De door de werkgever gedane eindloontoezegging bleek alleen te kloppen als de werknemer aansluitend aan het dienstverband met pensioen gegaan zou zijn. Als de werknemer voortijdig de dienst verliet of van de echt scheidde ging het dus goed fout. De backserviceverplichting was wel gepassiveerd, maar werd vervolgens op het moment van uitdiensttreding niet afgestort. Het laat zich raden hoeveel werknemers in die periode datgene gekregen hebben, waar ze recht op hadden.
Met ingang van 1 augustus 1987 werd daarom de Pensioen- en SpaarfondsenWet zo gewijzigd, dat, wanneer de deelnemer uit dienst trad hij minimaal de recht evenredig afgefinancierde aanspraken, gebaseerd op het salaris voorafgaande aan de uitdiensttreding, mee diende te krijgen van de werkgever.
Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of deelnemers die voor 1 augustus 1987 uit dienst getreden zijn en/of gepensioneerd en deelnemers die hun reserve als gevolg van hun uitdiensttreding naar andere pensioenverzekeraars overgedragen hebben, volledig afgefinancierd zijn. Met name moet hier bij gedacht worden aan deelnemers die voor 1 augustus 1987 overleden zijn of gescheiden.
In feite werd door werkgevers gefraudeerd als de backservicekoopsom op het moment van uitdiensttreding niet werd afgestort. Er werd kennelijk alleen op papier gepassiveerd op de balans. Waar vervolgens de gepassiveerde koopsommen bleven voor uitdienst getreden werknemers zou in feite nader onderzocht moeten worden.
Van jaar tot jaar mocht alleen de toename van de backserviceverplichting gepassiveerd worden op de balans, daar lag het probleem dus niet. Kennelijk verdwenen de gepassiveerde backservicekoopsommen in de onderneming.
Vanaf de jaren ‘60 is in feite van jaar tot jaar te weinig vennootschapsbelasting en aanverwante belastingen afgedragen door Nederlandse werkgevers aan de Staat.
Ligt de schuldvraag nu alleen bij de werkgever? Zou je kunnen stellen dat de pensioenuitvoerder de werkgever op dit punt had moeten informeren? Onze regering? Wie zijn hier allemaal van op de hoogte? In ieder geval onze regering.
Door de wetswijziging werden grote en kleine werkgevers gedwongen op het moment van uitdiensttreding en/of pensionering grote backservice koopsommen op tafel te leggen. Veel van deze werkgevers zouden op dat moment omgevallen zijn. Reden voor onze toenmalige regering om de wetgeving op dit punt nogmaals aan te passen.
Uitstelfinanciering (art 8 lid 4 PSW) mocht toegepast worden.
Wanneer de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen, verkregen op grond van het derde lid, minder bedraagt dan het evenredige ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van het tweede lid, wordt het verschil verdeeld in zoveel gelijke delen als er kalendermaanden liggen in het tijdvak tussen de datum, waarop de deelneming eindigt, en de datum, waarop het ouderdomspensioen ingaat. Tijdens bedoeld tijdvak verkrijgt de gewezen deelnemer telkens op de eerste dag van elke kalendermaand recht op verhoging van zijn premievrije aanspraak op ouderdomspensioen met één van de gelijke delen bedoeld in de eerste volzin. Indien na de beëindiging van de deelneming de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat wordt vervroegd, wordt de berekening voor het alsdan overblijvende deel van het verschil opnieuw uitgevoerd. Het verschil bedoeld in de eerste volzin mag ook sneller worden verminderd dan voortvloeit uit de tweede of derde volzin.
De door onze regering toegeworpen reddingslijn in de vorm van artikel 8 lid 4 van de Pensioen- en SpaarfondsenWet wordt vervolgens misbruikt door Stichting Pensioenfonds Siemens door te stellen dat in het Boon van Loon Arrest geen rekenregels aangegeven worden, zodat dit de pensioenuitvoerder de ruimte geeft om op haar eigen wijze hiermee om te gaan.
Stichting Pensioenfonds Siemens geeft aan dat eerst op 1 januari 2000 het wettelijk verplicht gesteld is om de pensioenen voor actieve deelnemers bij elke verhoging van de pensioengrondslag meteen recht evenredig af te financieren.
Stichting Pensioenfonds Siemens is niet consistent in haar uitspraken. Enerzijds wordt aangegeven dat de systematiek van die tijd met betrekking tot het toekennen van premievrije aanspraken hun niet verplicht om de aanspraken naar evenredigheid volledig af te financieren, anderzijds probeert het fonds zich wel te verdedigen door aan te geven dat uit het oogpunt van risico het Nabestaandenpensioen van jaar tot jaar zou zijn afgefinancierd.
Waarom zou Stichting Pensioenfonds Siemens het nabestaandenpensioen van jaar tot jaar affinancieren als , zo werd aangegeven, de verplichting tot affinancieren eerst met ingang van 1 januari 2000 van kracht zou zijn geworden?
In alle in mijn bezit zijnde pensioenreglementen van Siemens is gereglementeerd dat Siemens ook voor het nabestaandenpensioen de 65-x methode gehanteerd heeft.
Siemens suggereert dat in feite de tot dusver gevolgde systematiek van het toekennen van aanspraken voor uitdienst getreden werknemers op basis van voor en door de werknemer betaalde premies toegepast mocht worden. Siemens suggereert dat als een eindloon toezegging van kracht is, werknemers eerst met ingang van
1 januari 2000 een wettelijk recht hadden op een naar evenredigheid afgefinancierd pensioen. Siemens vergist zich enorm.
Vanaf 1 januari 1975 tot 1 januari 1994 was bij PME een pensioenregeling van kracht gebaseerd op het levensjarenbeginsel. Kort samengevat: Op datum in dienst 1,75% per dienstjaar van de voor dat jaar geldende pensioengrondslag (aanvangsgrondslag) vermeerderd bij elke salarisverhoging met 70% van het verschil van de op dat moment vastgestelde pensioengrondslag verminderd met de aanvangsgrondslag .
Volgens artikel 14 van het pensioenreglement van PME werd ingeval van uitdienst-treding een aanspraak meegegeven op basis van een evenredig afgefinancierd recht gebaseerd op artikel 6, 2e, 3e, 4e en 5e lid.
Vanaf 1 januari 1994 gold een volledige eindloonregeling. Volgens het toen geldende pensioenreglement gold dat ingeval van uitdiensttreding een pensioen meegegeven werd ter grootte van 1,75% per dienstjaar van het verschil tussen de pensioengrondslag op het moment van uitdiensttreding en de pensioengrondslag op het moment van indiensttreding.
Werkgevers, waar geen uitstelfinanciering van toepassing was, diende aan de werknemer een volledig afgefinancierd pensioen mee te geven gebaseerd op 1,75% van de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag voorafgaand aan de datum van uitdiensttreding.
Het betreft met ingang van 1 januari 2000 hier dus alleen de wijze van financiering van de eindloontoezegging. De wijziging laat de toegezegde aanspraken echter onverlet. Vanaf 1 januari 2000 werd de werkgever wettelijk verplicht om als sprake was van een verhoging van de pensioengrondslag, de op dat moment ontstane backserviceverplichting volledig in te kopen.
Fiscaal was het passiveren van de toekomstige backserviceverplichtingen op de balans voor werkgevers voor eens en altijd de nek omgedraaid.
De werkgever mocht de backservice achterstand tot aan de pensioendatum, mits de pensioendatum lag voor 1 januari 2000 , geleidelijk aan, van jaar tot jaar, naar rato affinancieren tot aan de pensioendatum. Voor een deelnemer die toch gebruik wilde maken van overdracht van reserve naar een andere pensioenuitvoerder, moest de backservicekoopsom wel in één keer op tafel gelegd worden. Of dat ook daadwerkelijk gebeurd is, zal onderzocht moeten worden.
Met ingang van 1 januari 2000 is de Wet dus nogmaals aangescherpt. Werkgevers werden verplicht gesteld om als een salarisverhoging werd toegekend, de backservice achterstand die op dat moment ontstond meteen af te financieren.
Omdat per 1 januari 2000 het affinancieren voor een aantal werkgevers nog steeds grote problemen opleverde, kregen deze werkgevers uitstel van de verplichting tot het direct affinancieren van de aanspraken tot uiterlijk 1 januari 2010.
Wat deed Siemens ingeval van echtscheiding
Door Stichting Pensioenfonds Siemens werd uitstelfinanciering toegepast. Siemens verklaarde dat dat alleen van toepassing was op het ouderdomspensioen. Siemens verklaarde dat op Het Bijzonder Nabestaandenpensioen geen uitstelfinanciering toegepast hoefde te worden, omdat dit pensioen, vanuit het oogpunt van(overlijdens) risico wel (jaarlijks) afgefinancierd zou zijn. Het pensioenreglement voorzag hier echter niet in. Het zou veel logischer geweest als Stichting Pensioenfonds Siemens zijn beide pensioensoorten vanaf het moment van uitdiensttreding tot de pensioendatum geleidelijk aan afgefinancierd had, waarbij net als onder het actieve dienstverband het nog te financieren nabestaandenpensioen door middel van risicopremies afgedekt was. In geval van een onverhoopt vooroverlijden van de meeverzekerde partner voor de pensioendatum zou immers de backservicekoopsom niet meer afgestort hoeven te worden!
In al haar brieven blijft Siemens krampachtig aangeven, dat ondanks dat dit niet gereglementeerd was, voor het nabestaandenpensioen een andere financiering toegepast werd dan voor het ouderdomspensioen. En ze bleven aangeven dat deze systematiek in overeenstemming was met de toen geldende wetgeving. Waarom, als Siemens dit zo belangrijk vond, is het pensioenreglement hier nimmer op aangepast?
Het lijkt een beetje voor de hand te liggen. De deelnemers van Siemens werden door hun werkgever beschermd. Kennelijk is voor alle (ex)werknemers de Boon van loon berekening op nihil gesteld met als argument dat het Nabestaandenpensioen al van jaar tot jaar zou zijn afgefinancierd. In de door Siemens vervaardigde opgaven werden alleen de contante waarden van de aanspraken vermeld. De aanspraken werden niet vermeld, zodat niet vastgesteld kon worden wat de hoogte was van de opgebouwde pensioenen.
Op 24 juni 2010 heb ik mij gewend tot de Pensioen- en Verzekeringskamer in Apeldoorn en de Ombudsman Pensioenen.
De Pensioen- en Verzekeringskamer heeft nimmer willen reageren.
De communicatie met de Ombudsman Pensioenen liep tot en met 22 januari 2014.
De briefwisseling (kort verwoord)treft u aan op een bijlage, welke deel uit maakt van deze brief. Op 23 juni 2011 heb ik mij gewend tot Stichting Pensioenfonds Metalektro nu PME. De communicatie met het pensioenfonds liep tot en met 23 september 2014.
De briefwisseling (kort verwoord) treft u aan op een bijlage, welke deel uit maakt van deze brief.
Mevrouw O. is in 2015 met pensioen gegaan. Leeft van haar AOW en een klein aanvullend pensioen en heeft als gevolg daarvan haar huis moeten verlaten. Kon haar huur niet meer opbrengen. Woont nu in een te klein tweekamer appartement en is gedwongen te blijven werken om haar hoofd boven water te houden.
Omdat mevrouw O. niet de enige is die dit overkomt, getracht de media zover te krijgen dat deze ging publiceren over dit dossier en een aantal andere schrijnende dossiers. Dat bleek een uitermate lastig verhaal. Volgens de Telegraaf zou als overgegaan zou worden tot publicatie, mensen halverwege het artikel al afhaken gezien de complexheid van de onderwerpen. Op basis van deze conclusie wilde de Telegraaf niet overgaan tot publicatie. Onderzoek leerde dat er rechtszaken te vinden waren over dit onderwerp, maar geen uitspraken. In februari 2013 lukte het mij om op twee pagina’s breed in de Leeuwarder Courant een artikel geplaatst te krijgen, waar naast het dossier O. ook een aantal andere dossiers kort samengevat de aandacht kregen.
Op 13 november 2015 had ik een uitgebreid gesprek met de heer P. Vogels journalist bij het Algemeen Dagblad. Zij waren bereid om over alle lopende dossiers te publiceren. Door tijdgebrek en ruimte is bleef het in feite beperkt tot het ABP-dossier.
Op 8 december 2015 werd het artikel gepubliceerd in het Algemeen Dagblad, met een aan u bekend resultaat. De heer Ulebelt van de SP heeft hier vragen over gesteld in de Tweede Kamer, die door u beantwoord werden, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie met uw brief van 9 februari 2016. In deze brief die ik eerst in de loop van 2016 in mijn bezit kreeg, werd door u aangegeven, dat aan u niet bekend was dat mensen soms meer dan 100% van het opgebouwde pensioen op het moment van scheiding moesten overdragen aan hun ex-partner. Door u werd ook aangegeven dat als ex-partners zelf niet tot verrekening kunnen komen, de rechter een oordeel kan worden gevraagd.
In mijn brief van 30 januari 2017 al het volgende aan u aangegeven:
Ex-partners verwijzen echter naar de opgaven die pensioenuitvoerders vervaardigd hebben. De rechtbank volgt bijna altijd de opgave van de pensioenuitvoerder. Rechtbanken hebben nauwelijks of bijna geen kennis van pensioenwetgeving en/of liggende jurisprudentie.
Maar wat, als je niet voor een toevoeging in aanmerking komt en je moet vechten tegen een pensioenuitvoerder, die stelt dat ze geen fouten maken. Wat, als je wel voor een toevoeging in aanmerking komt, maar je een rechtbank treft die geen verstand heeft van pensioenwetgeving of onvoldoende kennis heeft van liggende arresten. Dan sta je als consument volledig in de kou. Er is geen enkele instantie waar je dan in Nederland kan aankloppen.
Mevrouw O. moest tot eind 2015 wachtte om in aanmerking te komen voor een toevoeging. De Raad voor de Rechtsbijstand gaat echter uit van het inkomen van twee jaar terug. Op basis daarvan zou ze niet in aanmerking komen voor een toevoeging. Door haar advocaat werd daarom een aanvraag ingediend voor een peiljaarverlegging. Door het overlijden van haar moeder in 2016 stagneerde e.e.a. echter. Eerst eind Januari 2017 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de aanvraag goedgekeurd. De ex-partner zal in eerste instantie gedaagd worden.
Daarmee is mevrouw O. er nog lang niet. Haar ex-partner zal aangeven dat Stichting Pensioenfonds Siemens verklaart heeft, dat hij niet hoeft te verrekenen. Het zal aan de rechter zijn om daar op de juiste wijze mee om te gaan.
De rechter kan in ieder geval verwijzen naar het 2e lid van artikel 179 van het Burgerlijk wetboek 3. Hier staat vermeld dat te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed gevorderd kan worden. Met andere woorden, is niet aan verjaring onderhevig.
Ook de pensioenadvocaat ( werkzaam bij het Expertisecentrum van de Vrije Universiteit Amsterdam), wat door de Ombudsman Pensioenen is ingeschakeld, heeft uiteindelijk aangegeven dat de redelijkheid en billijkheid tussen echtgenoten met zich meebrengt, dat ook de aangroei van de premievrije aanspraak op de voet van artikel 8 lid 4 van de PSW verrekend zou moeten worden.
In zijn brief van 17 juli 2013 geeft de Ombudsman Pensioenen aan dat hij aan de pensioenadvocaat gevraagd heeft om juridisch draagvlak te vinden voor de klacht van mevrouw O. De conclusie van de pensioenadvocaat zou zijn dat niet mevrouw O, maar juist voor de werkwijze van het fonds een juridisch draagvlak is ontstaan.
Dat juridisch draagvlak voor mevrouw O. is er wel degelijk. Immers de werkgever heeft aan zijn werknemer en daarmee indirect aan de meeverzekerde partner een eindloontoezegging gedaan. De wijze van financiering van deze toezegging is in feite niet relevant. De werkgever heeft zich daarmee vastgelegd. Het ouderdomspensioen op basis van evenredigheid kan tot de datum scheiding voor de helft toegerekend worden aan de op het moment van scheiding aanwezige partner.
Of er nu wel of geen sprake is van uitstelfinanciering doet in feite niet ter zake.
Er was immers een keiharde toezegging van de werkgever.
Doordat Stichting Pensioenfonds Siemens stelselmatig verklaarde dat ingeval van uitdiensttreding in de PSW omschreven stond dat ingeval van uitdiensttreding aanspraken meegegeven mochten worden op basis van de voor en door werknemer , dit door de pensioenadvocaat en de Ombudsman Pensioenen ook werd aangegeven me verdiept in het hele backservice verhaal.
Als alle partijen gelijk zouden hebben, waarom is het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds Siemens hier dan nooit op aangepast? Het antwoord ligt voor de hand. In de PSW wordt omschreven waar iemand recht op heeft als hij uit dienst treed. De regeling van Stichting Pensioenfonds Siemens was beduidend beter.
Op basis van de voor en door werknemer betaalde premies was helemaal niet van toepassing. Financiering vond plaats door middel van de 65-x methode.
Waarom konden alle partijen niet door de antwoorden van Stichting Pensioenfonds Siemens heen prikken? Omdat Stichting Pensioenfonds Siemens een rookgordijn creëerde. Ze vertelden een halve waarheid. Datgene wat in de PSW stond was waar, maar niet van toepassing op de Stichting Pensioenfonds Siemens.
Waarschijnlijk hebben alle deelnemers van de Stichting Pensioenfonds Siemens uiteindelijk de juiste aanspraken meegekregen, maar dat geldt zeker niet voor al die werkgevers, waar sprake was van een eindloontoezegging en die ten onrechte in hun pensioenreglementen hadden staan, dat aanspraken werden meegegeven op basis van de voor en door deelnemer betaalde premies.
Onbedoeld is het dossier van de Stichting Pensioenfonds Siemens voor mij aanleiding geweest, diep in de materie van eindloonregelingen en de daarmee samenhangende backserviceverplichtingen te duiken.
Hiermee is het dossier O. wel duidelijk. Door Stichting Pensioenfonds Siemens en/of PME zal een opgave vervaardigd moeten worden van de premievrije aanspraken op het moment van scheiding, waarbij rekening gehouden dient te worden met al dan niet fictief afgefinancierde aanspraken. Als het opgebouwde pensioen geïndexeerd is, zal het te verrekenen pensioen in dezelfde mate geïndexeerd moeten worden. Ook hier dient een opgave van vervaardigd te worden door PME.
Het lijkt het meest aannemelijk dat de berekening uitgevoerd wordt op basis van de tarieven, zoals deze golden op het moment van scheiding. Als de berekening uitgevoerd zou worden op de tarieven op het moment van aanvraag, zal de ex-partner meer moeten verrekenen dan naar mijn mening bedoeld in het Boon van loon arrest.
Hoe kon dit allemaal gebeuren?
Zowel Stichting Pensioenfonds Siemens (SPS) als PME hebben tot dusver niet alle gestelde vragen beantwoord. Ook bij de Ombudsman Pensioenen gebeurde dat. Ik heb meerdere malen alle partijen daar op aangesproken. Vaak werd aangegeven dat er geen nieuwe feiten aangedragen werden en ging men opnieuw niet tot beantwoorden over. Op 12 november 2013 heb ik aan de Ombudsman Pensioenen alle vragen voorgelegd (zie bijlage) waar ik tot heden geen antwoord op ontvangen heb. Ook dat werd geweigerd door de Ombudsman Pensioenen.
Met ingang van september 2014 heeft PME aangegeven geen Boon van Loon berekeningen meer te maken. PME geeft in haar brieven aan, dat zij niet beschikken over de juiste factoren voor de waardeberekening. Op dat moment begonnen er allerlei bellen te rinkelen. Waarom stopte PME met het vervaardigen van Boon van Loon berekeningen? Waarom dekt PME Siemens?
Het antwoord ligt denk ik voor de hand. Wanneer oud deelnemers van Siemens een aanvraag zouden indienen voor een Boon van Loon berekening, zou PME die deelnemers moeten behandelen op dezelfde wijze als ze dat deden met hun eigen deelnemers. Uit in mijn bezit zijnde dossiers van deelnemers van PME blijkt dat PME bij een aanvraag van een deelnemer keurig netjes een Boon van loon berekening vervaardigde. Er wordt een opgave verstrekt van de hoogte van het ouderdomspensioen met een bijbehorend partnerpensioen van 70%. PME kon kennelijk niets anders bedenken dan aan te geven dat berekeningen voor alle deelnemers niet meer door PME vervaardigd werden. Zij verwezen hierbij naar actuariële adviesbureaus, waarbij aangegeven werd dat de kosten hiervoor door de deelnemer zelf betaald diende te worden.
In 2016 zocht mevrouw L. met mij contact. Haar ex-partner was tot 1986 werkzaam geweest bij Siemens. In oktober 2015 verklaarde PME aan de ex-partner van mevrouw L. dat zij geen berekening konden verstrekken van het opgebouwde pensioen bij Siemens. Aangegeven werd dat uitsluitend contante waardes zijn overgenomen. Een merkwaardige uitspraak. Als reserves overgedragen worden van de ene pensioenuitvoerder naar de andere pensioenuitvoerder, en zeker in deze situatie waar Stichting Pensioenfonds Siemens op hield te bestaan, dient de ontvangende pensioenuitvoerder zich er van te vergewissen, dat alle informatie die van belang zou kunnen zijn, eveneens overgedragen wordt. PME is hiermee in gebreke gebleven.
Resumerend
Vanaf 2 oktober 1957 mocht volgens de Hoge Raad BNB 1957/290, de backservice ten laste van de fiscale winst worden gebracht.
Geldt voor alle Pensioenuitvoerders in Nederland en de overzeese eilanden en of gebieden, voor zover deze onder de Nederlandse wetgeving vielen.
- Vanaf deze datum hebben tienduizenden mensen die voor de pensioendatum het dienstverband voortijdig verbraken waarschijnlijk niet die aanspraken meegekregen waar ze recht op hadden, voor zover het om eindloonregelingen ging.
- Dit gaat uiteraard ook op voor middelloonregelingen. Ook hier was immers sprake van een toezegging.
- Voor alle deelnemers die tot 1 mei 1995 van de echt gescheiden zijn onder de Stichting Pensioenfonds Siemens zal voor zover een berekening aangevraagd is op basis van het Boon van loon arrest, deze berekening opnieuw vervaardigd moeten worden
- Vanaf het moment van het aanpassen van de PSW per 1 augustus 1987 zal onderzocht moeten worden of ingeval van uitdiensttreding en/of overlijden alle betrokken pensioenuitvoerders de juiste aanspraken meegegeven hebben
Of in een aantal gevallen spraken zal zijn van verjaring laat ik graag over aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Veiligheid en Justitie. Als vastgesteld kan worden dat werknemers niet die aanspraken meegekregen hebben, waar ze recht op hadden, zou ook sprake geweest kunnen zijn van belastingontduiking, fraude en daarmee samenhangende strafbare feiten.
Kunt U aangeven, voor zover het juist is, wat ik gesteld heb, hoe u dit gaat oplossen?
Hoogachtend,
P.G.J. Jung
Pensioenscheiden
Kvk 08056094
Cc:
P. Ulenbelt
Minister van Veiligheid en Justitie
Bijlage bij brief 09.02.2017 aan de Staatssecretaris van Sociaal Welzijn en Werkgelegenheid.
Ombudsman Pensioenen
Op 24 juni 2010 heb ik mij gewend tot de Ombudsman Pensioenen. De Ombudsman Pensioenen wilde het dossier niet in behandeling nemen, omdat volgens de richtlijnen van de Ombudsman eerst de klachtenprocedure bij Stichting Pensioenfonds Siemens volledig afgerond dient te zijn. Uit de klachtenprocedure leerde ik dat niets had aan de in mijn hoofd opgeslagen pensioenkennis. Ik werd daardoor gedwongen om de hele wetgeving boven water te tillen. Dit heeft maanden en uiteindelijk jaren in beslag genomen. Met behulp van (Universiteits-)bibliotheken alle Pensioen- en aanverwante wetten uiteindelijk boven water getild. Digitaal is tot 1 januari 2000 uitermate weinig te vinden. Op dit punt is nog een schone taak weggelegd voor …….!
Op 13 januari 2011 heb ik mij weer gewend tot de Ombudsman Penisoenen.
Op 23 februari 2011 verklaarde de Ombudsman dat Stichting Pensioenfonds Siemens de contante waarde vastgesteld zou hebben in overeenstemming met de inhoud van de toenmalige wetgeving. Zowel wet als reglement stonden anno 1994 of 1996 uitstelfinanciering toe bij de opbouw van pensioen, zo verklaarde de Ombudsman.
In mijn brieven van 15 maart 2011 aan de Ombudsman aangegeven dat Siemens alleen verwijst naar artikel 8 lid 2 van de Pensioen- en Spaarfondsenwet, maar achteloos voorbijgaat aan artikel 8 lid 3 van diezelfde wet. (Tot op heden heeft Siemens altijd geweigerd een reactie te geven op artikel 8 lid 3 van die Wet, dit in een tweede brief aan de Ombudsman verwoord).
Op 13 april 2011 verklaarde de Ombudsman dat toentertijd inderdaad uitgegaan diende te worden van de aanspraken als zou de deelnemer op het moment van scheiding uitdienst getreden zijn, maar dat dat niet betekende dat er moest worden uitgegaan van een tijdsevenredig afgefinancierd pensioen.
In mijn brief van 19 april 2011 aan de Ombudsman vraag ik mij af wat de essentie van artikel 8 lid 2 van de PSW dan wel was. Nogmaals wijs ik de Ombudsman erop dat uitstelfinanciering de rechten niet aantast. Verwijs de Ombudsman naar artikel 3 lid 4 van het reglement waar de werkwijze van de Ombudsman Pensioenen is vastgesteld. Hierin is vastgelegd dat de Ombudsman gelegenheid heeft deskundigen te raadplegen.
Op 27 april 2011 laat de Ombudsman mij weten dat in het Boon van loon arrest niet omschreven staat hoe de waarde van het ouderdomspensioen moest worden bepaald. Waarna hij aangeeft het dossier te sluiten.
Tussen 27 april 2011 en 11 december 2012 getracht een beroep op Kassa en Radar te doen. Beide programma’s gaven niet thuis. Verwezen naar de Ombudsman.
Mevrouw O. heeft in die tijd haar rechtsbijstandsverzekeraar aangeschreven. Omdat in feite de ex van mevrouw O. geen partij is wat betreft de juiste door Stichting Pensioenfonds Siemens te vervaardigen berekening van het te verrekenen pensioen heeft de rechtsbijstandsverzekeraar zich coulant opgesteld en Stichting Pensioenfonds Siemens aangeschreven. De rechtsbijstandsverzekeraar deed dat omdat ze het volledig met mij eens waren. PME verklaarde vervolgens aan de
verzekeraar dat uit het dossier van Stichting Pensioenfonds Siemens blijkt dat mevrouw O. de klachtenprocedure heeft doorlopen en dat er geen beroep gedaan kan worden op de klachtenregeling van PME, omdat deze bij Stichting Pensioenfonds Siemens reeds is doorlopen. PME geeft aan dat de verzekeraar zich kan wenden tot de burgerrechter.
Op 12 december 2012 wend ik mij opnieuw tot de Ombudsman Pensioenen. In deze brief geef ik aan dat veel mensen tussen de wal en het schip vallen om dat ze niet in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand, omdat ze net teveel verdienen en te weinig verdienen om een advocaat in de arm te nemen. Ook op hun rechtsbijstandverzekering kunnen ze geen beroep doen, omdat scheiding uitgesloten is. Dat geldt tevens voor instanties als Radar en Kassa, waar geen beroep op gedaan kan worden, omdat het om zaken gaat, die voor het gewone publiek te technisch zijn.
Aangegeven dat ik de zaak op mijn website voorgelegd hebt aan actuarissen, pensioenspecialisten en pensioenadvocaten en dat allen zonder enige uitzondering aangegeven hebben dat Stichting Pensioenfonds Siemens fout zat. De Ombudsman Pensioenen heeft het dossier daarop opnieuw geopend en de zaak voorgelegd aan een gerenommeerde pensioenadvocaat.
Gedateerd 25 mei 2013 ontving ik via de Ombudsman Pensioenen een advies van de pensioenadvocaat verbonden aan het Expertisecentrum Pensioenrecht van de Vrije Universiteit te Amsterdam
Als eindconclusie heeft deze pensioenadvocaat aangegeven dat de handelwijze van het pensioenfonds in overeenstemming zou zijn met het liggende pensioenreglement. De betrokken pensioenadvocaat heeft echter verklaard het pensioenreglement niet bekeken te hebben. (????) Tevens heeft deze advocaat verklaart dat het recht op een evenredige aanspraak bij einde deelneming pas bij Wet van 22 december 1999, Stb 592 per 1 januari 2000 in de PSW opgenomen zou zijn. Ook deze conclusie was niet juist. Door de Wet was het per 1 januari 2000 niet meer toegestaan om als financiering de 65-x methode toe te passen, met andere woorden uitstelfinanciering toe te passen (anders dan bedoeld in artikel 8 lid 4 van de PSW). De achterstand in de aanspraken (backservice) moest in één keer ingekocht worden.
Op bladzijde 3 van het rapport van de pensioenadvocaat wordt aangegeven dat Siemens gesteld heeft dat de ontslagaanspraken niet evenredig vastgesteld hoefde te worden, omdat evenredige financiering niet verplicht was. Wet en reglement gingen uit van gefinancierde aanspraken. Deze bewering is gewoon niet juist. Artikel 8 lid 2 geeft aan dat ingeval van uitdiensttreding een aanspraak moet worden meegegeven op basis van evenredigheid.
Artikel 8 lid 3 van de PSW geeft alleen aan, dat wanneer als gevolg van de financiering de gefinancierde aanspraken bij ontslag hoger zijn dan de evenredig vastgestelde aanspraken artikel 8 lid 2, de gefinancierde aanspraken volgens artikel 8 lid 3 gehandhaafd worden.
De uitleg van de pensioenadvocaat is niet juist:
Ik neem over: Er werd een evenredig ouderdomspensioen vastgesteld (lid 2), de deelnemer verkreeg slechts de gefinancierde premievrije aanspraak (lid 3) en groeide geleidelijk naar een evenredige (lid 4).
De pensioenadvocaat suggereert dat dit in alle pensioenregelingen het geval zou zijn geweest. Dat is niet juist. Er zijn tal van pensioenregelingen bekend waar artikel 8 lid 4 van de Pensioen- en SpaarfondsenWet niet in het pensioenreglement opgenomen is. Werkgevers kenden bij uitdiensttreding aanspraken toe op basis van artikel 8 lid 2 en lid 3 van de Wet.
Naar mijn mening worden er voortdurend een tweetal dingen door elkaar gehaald. Enerzijds de toegezegde aanspraak op basis van een eindloonregeling, anderzijds de financiering daarvan.
Uiteindelijk maakt de pensioenadvocaat aan het eind van haar rapport een voorbehoud. Aangegeven wordt dat de redelijkheid en billijkheid tussen echtgenoten met zich meebrengt, dat ook de aangroei van de premievrije aanspraak op de voet van artikel 8 lid 4 van de PSW verrekend zou moeten worden.
Op 3 juli 2013 teken ik protest aan tegen het rapport van de pensioenadvocaat. Zonder kennis genomen te hebben van de inhoud van het reglement, mag de pensioenadvocaat niet beweren dat de handelwijze in overeenstemming is met het reglement. Geef aan dat het veel aannemelijker is, dat het nabestaandenpensioen eerst op het moment van scheiding is afgefinancierd. In de brief geef ik aan dat de verschillen tussen een financiering op basis van 65-x en volledige affinanciering zo klein zijn, dat het niet gerechtvaardigd is, om aan te geven dat het nabestaandenpensioen uit het oogpunt van risico zou zijn afgefinancierd. In mijn brief heb ik dat met een rekenvoorbeeld toegelicht.
De Ombudsman reageert op 17 juli 2013 door te stellen dat ik zowel de uitspraken van Stichting Pensioenfonds Siemens betwist als de uitspraken van de pensioenadvocaat.
De Ombudsman geeft aan dat hij aan de pensioenadvocaat gevraagd heeft om juridisch draagvlak te vinden voor de klacht van mevrouw O. De conclusie van de pensioenadvocaat leidt er toe dat er niet voor mevrouw O., maar juist voor de werkwijze van het fonds een juridisch draagvlak is ontstaan.
Ik ontvang een afschrift van een gedeelte van het reglement (artikel 19), waaruit af te leiden zou zijn, dat het nabestaandenpensioen volledig zou zijn afgefinancierd.
Aangegeven wordt dat er geen reden is om te twijfelen aan de onderbouwing van de pensioenadvocaat.
Op 22 juli 2013 geef ik aan de Ombudsman aan dat als het gedeelte van het reglement zou aangeven dat het nabestaandenpensioen volledig afgefinancierd is, het ook juist zou moeten zijn dat dat ook geldt voor het ouderdomspensioen. Beschreven wordt de 65-x methode. Hierbij geef ik ook aan, dat ik me niet kan voorstellen dat u het Pensioenfonds weg laat komen het haar bewering dat het nabestaandenpensioen van jaar tot jaar afgefinancierd werd, terwijl de juridische onderbouwing daarvoor volledig ontbreekt.
Op 24 september 2013 stuur ik een mail naar de pensioenadvocaat, waarbij ik als bijlage een afschrift meestuur van de brieven van 3 juli 2013 en 22 juli 2013. Ik verzoek het centrum te reageren.
Op 9 oktober 2013 laat de pensioenadvocaat mij weten alleen hierop te reageren als het verzoek van de Ombudsman Pensioenen zou afkomen.
Op 10 oktober 2013 informeer ik de Ombudsman Pensioenen over mijn actie naar de pensioenadvocaat. Geef tevens aan dat de Ombudsman Pensioenen nog niet op mijn brief heeft gereageerd van 22 juli 2013. En vraag of hij wil vragen aan de pensioenadvocaat over te gaan tot het beantwoorden van de vragen.
Op 30 oktober 2013 laat de Ombudsman Pensioenen mij weten niet te zullen ingaan op mijn verzoek. De Ombudsman gaf aan dat hij in feite een relatief informeel bemiddelaar in klachten of geschillen is over de uitvoering van het reglement van een pensioenuitvoerder. Hij ziet mijn vragen als verzoek om bijzondere uitleg of invulling van het arrest van de Hoge Raad. In zijn ogen zou alleen een rechter hier uitspraak over kunnen doen. Ik zou niet van de Ombudsman Pensioenen mogen verwachten dat hij uitleg geeft aan een gerechtelijke uitspraak.
Op 12 november 2013 reageer ik nogmaals naar de Ombudsman Pensioenen, door een opsomming te geven van alle nog openstaande vragen en aan te geven waar de pensioenadvocaat met haar antwoorden de fout ingaat.
Resumerend zou ik op de volgende vragen een antwoord willen ontvangen:
1. Dient Siemens bij het bepalen van de contante waarde van het ouderdomspensioen rekening te houden met een fictief afgefinancierd ouderdomspensioen, mede gebaseerd op de wetgeving van dat moment?
2. Is artikel 8 lid 2 van de toenmalige PSW in 1994 nu wel of niet relevant?
3. Mag de achterstand in de financiering door de werkgever van invloed zijn op het verdelen van de goederen in de huwelijksgemeenschap?
4. Komt Siemens weg met haar verklaring dat het partnerpensioen van jaar tot jaar afgefinancierd werd, zonder dat daar een juridische onderbouwing voor aanwezig is?
5. Dient Siemens de bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat het partnerpensioen van jaar tot jaar afgefinancierd werd?
6. Is de pensioenadvocaat van mening dat de handelwijze van het fonds in overeenstemming is met het pensioenreglement?
Op 27 november 2013 geeft de Ombudsman aan dat in de laatste brief geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren komen, die hem aanleiding geven om zijn beeld van deze kwestie te herzien.
Op 12 december 2013 geef ik aan de Ombudsman Pensioenen aan, dat ik graag antwoorden wil op de mij gestelde vragen, omdat deze tot heden door alle betrokken partijen onbeantwoord zijn gebleven. Tevens herinner ik de Ombudsman Pensioenen aan een tweetal andere zaken, waarin de Ombudsman Pensioenen van mening is dat dat indexering van opgebouwde aanspraken gerechtvaardigd is, ondanks het feit dat de betrokken deelnemers deze indexatie zelf niet krijgen. Ook hier is reglementair niets over vastgelegd, noch in wetgeving noch in jurisprudentie. Als deze zaak voorgelegd zou worden aan de pensioenadvocaat zou de pensioenadvocaat als antwoord moeten geven dat noch de wetgever noch de Hoge Raad hierover geoordeeld hebben.
Ik verzoek het dossier daarom voor te leggen aan een pensioenspecialist.
Op 18 december 2013 geeft de Ombudsman aan niet bereid te zijn het dossier voor te leggen aan een pensioenspecialist. Ik zou met mijn verzoek afbreuk doen aan de in zijn instituut aanwezige kennis, maar de geraadpleegde pensioendeskundige ten onrechte niet te zien als een pensioenspecialist. Alles wel beschouwd zo geeft de Ombudsman Pensioenen aan hebben voornoemden zelf geen geschil met een pensioenuitvoerder, maar met hun ex-partner.
Op 10 januari 2014, na voor de zoveelste keer het Boon van Loon arrest bestudeerd te hebben schrijf ik nogmaals de Ombudsman Pensioenen aan. Ik citeer daarbij uit de brief van de Ombudsman van 27 november 2013 de volgende passage:
Ik kan er niet om heen dat er voor pensioenverrekening of - verdeling op basis van het Boon van Loon arrest niets is "geregeld" ten aanzien van eventuele uitstelfinanciering. De pensioenadvocaat heeft met zijn advies van 25 mei 2013 duidelijk willen maken dat er in tegenstelling tot de situatie van ontslag - geen voorschriften bestaan ten aanzien van uitstelfinanciering in de situatie van scheiding. De wetgever noch de Hoge Raad heeft hierover geoordeeld. Omdat ex-echtgenoten zelf een verrekening of verdeling vaststellen, is de pensioenuitvoerder hierin geen partij. Op grond van het voorgaande zie ik geen mogelijkheden om iets voor mevrouw O. te bereiken. Einde citaat.
Onderstaande tekst heb ik één op één gekopieerd uit het Boon van Loon arrest en zou zo van toepassing kunnen zijn op deze zaak. Omdat ik eerst in november 2013 kennis genomen heb van de inhoud van dit arrest, dit nimmer bij u onder de aandacht gebracht.
Naargelang van de omstandigheden, waaronder de leeftijd van elk der echtgenoten, kan echter tegen de waarde van het weduwenpensioen dat de vrouw na de dood van de man krijgt, opwegen de waarde van het voor de ontbinding van de gemeenschap opgebouwde deel van het ouderdomspensioen dat de man bij vooroverlijden van de vrouw wegens het dan eindigen van de uitkering voor het volle bedrag zal gaan genieten. In dat geval kan verrekening van het weduwenpensioen achterwege blijven.
De Ombudsman Pensioenen reageert op 22 januari 2014 als volgt: Er komen in deze brief geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren, die aanleiding geven mijn standpunt, zoals verwoord in de brief van 18 december 2013 te herzien.
Pensioenfonds Metalektro (PME)
Op 23 juni 2011 wend ik mij voor de eerste keer tot PME. Verzocht aan PME om aan te geven op welke wijze zij bij het bepalen van het te verrekenen pensioen rekening houden met de toegezegde aanspraken. Dus afgefinancierd of niet afgefinancierd.
Dit was overigens een open geformuleerde vraag, waarbij door mij niet werd aangegeven dat deze betrekking had op Stichting Pensioenfonds Siemens.
Op 2 september 2011 gaf PME in haar antwoord aan, dat de feitelijke aanspraken als uitgangspunt zouden zijn genomen (dus de al dan niet afgefinancierde aanspraken), maar tevens werd aangegeven dat niet meer achterhaald kon worden of dit ook daadwerkelijk zou zijn toegepast.
Op 3 november 2011 de werkwijze van Stichting Pensioenfonds Siemens aan de kaak gesteld bij PME. Aan PME tevens aangegeven dat dit kennelijk geen op zichzelf staande zaak lijkt te zijn.
Op 21 november 2011 geeft PME aan, dat de dossiers van Stichting Pensioenfonds Siemens volgens afspraak door Siemens Pensioenfonds worden afgehandeld.
Op 21 november 2011, dus nog diezelfde dag wijs ik per mail PME erop, dat er met twee maten gemeten wordt. Geef aan dat de reglementen van PME en Stichting Pensioenfonds volledig identiek aan elkaar zijn. Ook PME past uitstelfinanciering toe. In aan mij bekende dossiers wijs ik PME erop dat deelnemers onder PME wel in aanmerking komen voor verrekening van pensioen. Geef aan PME aan, dat de Ombudsman Pensioenen die zich onafhankelijk zou moeten opstellen, zonder dat hij een specialist ingeschakeld heeft, meegaat in de argumenten zoals door Stichting Pensioenfonds Siemens aangedragen. PME verwijst mij echter terug naar Stichting Pensioenfonds Siemens. Stichting Pensioenfonds Siemens geeft echter aan, niet meer met mij te willen praten.
Op 12 december 2011 geeft PME aan dat het klachtenproces bij Stichting Pensioenfonds Siemens doorlopen is. Hierna wordt aangegeven dat ik mij tot de Ombudsman Pensioenen gericht heb. De Ombudsman Pensioenen heeft aangegeven dat Stichting Pensioenfonds Siemens de Boon van Loon opgave heeft vastgesteld volgens de toen geldende reglementaire voorwaarden en in overeenstemming met de toenmalige wetgeving. Waarna aangegeven wordt dat PME de visie van de Ombudsman Pensioenen steunt.
Bijlage blz. 7 bij brief 09.02.2017 aan de Staatssecretaris van Sociaal Welzijn en Werkgelegenheid.
Op 28 december 2011 daag ik PME uit door aan te geven dat zowel Stichting Pensioenfonds Siemens als de Ombudsman Pensioenen stelselmatig beiden niet alle vragen beantwoord te hebben of slechts een gedeelte van een essentiële vraag beantwoordde. Onder meer verwezen naar artikel 8 lid 2 van de PSW. Tevens geef ik aan dat onder PME een deelnemer wel in aanmerking komt voor verrekening.
Op 17 januari 2012 geeft PME aan dat zij van mening is, dat er geen nieuwe feiten aangedragen worden en omdat PME geen uitspraak over het Siemens Pensioenfonds zal doen, ze de brief van 28 december 2011 voor kennisgeving aannemen.
Met ingang van 1 april 2011 is het Pensioenfonds van de Metalektro (PME) de uitvoerder van de pensioenregeling van Siemens. Per dezelfde datum zijn alle opgebouwde pensioenen overgedragen aan PME. Hier ben ik eerst veel later achter gekomen.
Op 8 september 2014 heb ik mij opnieuw gewend tot het Pensioenfonds van de Metalektro. Aan PME aangegeven dat het Pensioenfonds op 24 december 2009 verklaart heeft, dat voor de berekening van het Boon van loon arrest zowel voor het ouderdomspensioen als voor het nabestaandenpensioen rekening gehouden dient te worden met de volledig al dan niet fictief afgefinancierde pensioenaanspraken op basis van de evenredigheidsmethode.
In deze brief geef ik ook aan dat Stichting Pensioenfonds Siemens met ingang van
1 april 2011 weer volledig verzekerd is onder Metalektro, waarbij alle aanspraken met de daarbij behorende reserves zijn overgedragen naar Metalektro. Op dat moment ontstond een hele nieuwe situatie. Volgens de huidige Pensioenwet betekent dat namelijk dat daarmee alle rechten en verplichtingen van Stichting Pensioenfonds Siemens zijn overgegaan op het Pensioenfonds van de Metalektro. In de Vrijstellingsregeling Wet Bedrijfspensioenfondsen is geregeld op welke aanspraken verzekerde en medeverzekerde moeten kunnen rekenen. Werknemers en de partners van die werknemers die onder Metalektro vallen of geacht worden te vallen, moeten ervan uit kunnen gaan dat wanneer er een beroep gedaan wordt op Metalektro om een berekening te maken voor een scheiding voor 1 mei 1995, er voor 1 april 2011 of na 1 april 2011 consistent gerekend wordt.
Bij de overname zou door u vastgesteld moeten zijn dat SPS voor scheidingen
tot 1 mei 1995 foutieve berekening vervaardigd heeft voor het vaststellen van te verrekenen pensioenaanspraken voor scheidingen tot 1 mei 1995. Als dat het geval is, zal dat voor alle scheidingen tot 1 mei 1995 gecorrigeerd dienen te worden.
Op 23 september 2014 ontving ik een reactie van PME.
Door PME wordt aangegeven dat de door Stichting Pensioenfonds Siemens gebruikte financieringsmethode gebruikelijk was. PME stelt dat ik aangegeven heb dat nu alle rechten en verplichtingen overgedragen zijn aan PME alle berekeningen voor 1 april 2011 aangepast zouden moeten worden aan de PME berekeningsmethodiek. Ik zou daarbij verwezen hebben naar het Vrijstellings- en boetebesluit Wet BPF 2000.
Commentaar: Is niet juist geformuleerd. Ik verwijs naar de rechten en verplichtingen die gelden als reserves overgedragen worden van de ene pensioenuitvoerder naar de andere pensioenuitvoerder en niet naar het Vrijstellings- en boetebesluit.
PME geeft vervolgens aan dat een gelijkwaardige regeling niet wil zeggen dat de vrijgestelde pensioenregeling in alle facetten 100% gelijk moet zijn aan de regeling waarvan men is vrijgesteld, De pensioenregeling van SPS was gelijkwaardig aan de regeling in de Metalektro. In het verleden is de regeling van SPS dan ook getoetst op gelijkwaardigheid.
PensioenScheiden
Wolvega, 9 februari 2017