PensioenScheiden                                       Klacht                                        14 oktober 2021
P. G. J. Jung                                                                                               
Van Harenstraat 10                                                                                   
8471 JD  WOLVEGA                                                                                 

ABP Klachten en Bezwaren
Postbus  4804
6401 JL  HEERLEN                                                                                                       

Betreft:  Opgave premievrije aanspraken door ABP op datum scheiding 18 december 1989 ten behoeve van de heer S en
hoogte uit te keren ouderdomspensioen en partnerpensioen

Mijnheer, mevrouw,

Met onder meer uw brieven van 14 januari 2019 en 16 mei 2019 heeft u tekst en uitleg verstrekt over enerzijds de hoogte van het te verrekenen pensioen van de heer S aan zijn ex-partner mevrouw L.P. I, anderzijds uitleg verstrekt over de omrekening van de Abp-wet naar Pensioenreglement ABP.

Vanaf de aanvang van zijn dienstverband per 1 juli 1976 tot 1 januari 1985 heeft de heer S in voltijd gewerkt bij werkgevers die onder het ABP vielen. Met ingang van 1 januari 1985 is de heer S parttime gaan werken. Met ingang van 1 januari 1990 is de heer S weer in voltijd gaan werken. Alle wijzigingen in het parttime percentage zijn door de werkgever van de heer S doorgegeven aan het ABP.

Met uw brief van 11 april 2018 heeft u de heer S een overzicht verstrekt van de aan u bekende parttime percentages.


Van

tot

Aantal jaren

Parttime %

Dienstjaren na omrekening

01.07.1976

01.01.1985

8,5

100,00

8,5

01.01.1985

01.06.1989

4,416667

050,00

2,2083335

01.06.1989

01.11.1989

0,416667

063,16

0,2631667

01.11.1989

01.01.1990

0,166667

084,21

0,1403528

01.01.1990

01.10.2016

26,75

100,00

26,750000

 

 

40,00 (40,25)

 

37,861851


Met uw brief van 17 april 2018 heeft het ABP verklaard dat, op het moment dat de heer S in deeltijd ging werken hij een verzoek had kunnen indienen om een salarisknip toe te passen.  Omdat u, als ABP dit verzoek niet ontvangen heeft, wordt alle diensttijd tot 1 januari 1986 beschouwd alsof hij tot 1 januari 1986, 50% parttime heeft gewerkt.

Ik wil en kan niet begrijpen dat u als ABP, ondanks het feit dat u volledig op de hoogte bent van het gehele parttimeverleden van de heer S, rücksichtslos uitgaat van het feit dat hij tot 1 januari 1986 voor 50% parttimer is geweest, terwijl anders aan u bekend is.

Blz. 2 Brief PensioenScheiden aan ABP                                              14 oktober 2021

 

 

De heer S hierop aangesproken en aan hem gevraagd of hem bekend was of het ABP hem op enigerlei wijze over de aanvraag van de salarisknip geïnformeerd had, was het antwoord: “Nee!”. Dit werd door het ABP bevestigd. In haar mail van 21 september 2018  bevestigde het ABP dat haar “zorgplicht”  niet zover gaat dat de deelnemers, zonder dat zij daarom vragen, moeten worden gewezen op alle mogelijkheden die de pensioenregeling bied. U gaf als ABP tevens aan dat de ABP-wet toegankelijk was voor iedere deelnemer!
Heeft u wel eens geprobeerd een wet te lezen, laat staan de ABP-wet?

Ik neem over uit de Abp-wet:
Artikel F1a.1 Wanneer diensttijd voor 1 januari 1986 samen met diensttijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 ingevolge artikel F1 één dienstlijn zou vormen, worden de diensttijden in afwijking van dat artikel beschouwd als afzonderlijke dienstlijnen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien diensttijd tussen 31 december 1995 en 1 januari 1995 samen met diensttijd na 31 december 1994 één dienstlijn zou vormen.

Is het u duidelijk wat hier staat?  Nu de heer S geen salarisknip aangevraagd heeft, zou dus sprake geweest zijn van één dienstlijn.  Volgens bovenstaand artikel zou dus sprake geweest zijn van twee afzonderlijke dienstlijnen.

Tot 1 januari 1996 viel het ABP onder de Abp-wet.  Vanaf de privatisering van het ABP op 1 januari 1996 valt het ABP weer onder de Pensioen- en Spaarfondsenwet en/of onder de Pensioenwet vanaf 1 januari 2007.

Betekent dat nu, dat alle liggende arresten van zowel lagere rechtbanken als van de Hoge Raad met ingang van 1 januari 1996 ook weer van kracht zijn voor het ABP?

Met ingang van 1 augustus 1987 is bijvoorbeeld in de Pensioen- en Spaarfondsenwet artikel 8 lid 2 opgenomen, dat stelt dat bij beëindiging van de deelneming de deelnemer aanspraak maakt op een evenredig ouderdomspensioen. Dit artikel zou dus toegepast moeten worden om de evenredig opgebouwde aanspraken aan ouderdomspensioen en (bijzonder) partnerpensioen als gevolg van de scheiding van de heer S per
18 december 1989 te berekenen.

Volgens de brief van 15 oktober 2017 zou door u, als ABP, alleen rekening gehouden zijn met de twee parttime berekeningsgrondslagen van 1987 en 1988 voorafgaande aan de scheiding. Zou u een onderbouwing kunnen verstrekken van de opgebouwde pensioenen in deze brief?  

In de PSW is onder artikel 2a vastgelegd dat bij de vaststelling van aanspraken op pensioen, aan personen die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam zijn, ten minste aanspraken worden verleend naar evenredigheid van de aanspraken die ingeval van een volledige arbeidstijd zouden zijn verkregen.

 

Blz. 3 Brief PensioenScheiden aan ABP                                              14 oktober 2021

 


In feite heeft de Nederlandse Staat, als werkgever van de heer S, de toegezegde aanspraken op basis van een voltijd dienstverband wat de heer Sprengers had tot 1 januari 1985 bewust gehalveerd.

Hoe noemen we dat in Nederland? Fraude? Diefstal?  De heer S wordt geacht de voor en door hem verschuldigde pensioenpremies tot 1 januari 1985 maandelijks betaald te hebben.

Ik neem over uit de Abp-wet:

Art. C2.3 - Ieder orgaan doet zo spoedig mogelijk na het verstrijken van elke uitbetalingstermijn, doch uiterlijk voor het einde van de maand volgende op die termijn, aan het bestuur der dienstverhouding, onderscheidenlijk per wachtgelder, gespecificeerd opgave van de bijdragegrondslag over bedoelde termijn en zonodig van de voor die termijn geldende deeltijdfactor.

Art. C3.1 - Ieder lichaam is pensioenbijdrage verschuldigd voor iedere in zijn dienst zijnde ambtenaar die de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt of zal bereiken in de uitbetalingstermijn waarop de bijdragegrondslag bedoeld in het tweede lid betrekking heeft.

Art. C3.2 - De pensioenbijdrage bedraagt 21,5% van de bijdragegrondslag. In afwijking van de eerste volzin bedraagt de pensioenbijdrage over een bijdragegrondslag betreffende een deeltijdbetrekking het daar genoemde percentage vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.

1981 - 21%
1982 - 18,7% (Stb. 607, 1985)
1983 - 18,7%
1984 - 16,9% (Stb 91, 1986)
1985 - 14,4% (stb 88, 89, 90, 92, 1986)
1986 - 12,5% (stb 323, 1989)

Vanaf 1 juli 1976 tot en met 1 januari 1986  zijn de pensioenbijdrages door en voor de heer Sprengers betaald, vastgesteld op basis van bovenvermelde percentages.

Door de aanspraken tot 1 januari 1986 eerst achteraf te halveren hadden de betaalde pensioenbijdragen over de periode tot 1 januari 1986 door het ABP aan de heer Sprengers en/of haar werkgever gecorrigeerd/gerestitueerd dienen te worden.
Is dat gebeurd? Zo ja, heeft u daar een bewijs van?

 

 

 

Blz. 4 Brief PensioenScheiden aan ABP                                              14 oktober 2021

 

 

In uw brief van 16 mei 2019 heeft u in uw berekeningen niet alleen de aanspraken gehalveerd van 1 juli 1976 tot 1 januari 1986 , maar ook de niet gewerkte diensttijd als gevolg van het parttime dienstverband in mindering gebracht op de diensttijd van 1 januari 1986 tot 1 januari 1995 (7,1118 dienstjaren in plaats van 9).
Dat is dus dubbel op! 

Resumerend kan vastgesteld worden dat het ABP vanaf de aanvang van het parttime dienstverband van de heer S op de hoogte was van de bijbehorende parttimepercentages en de daar tegenoverstaande bijdragegrondslagen.  Zodat het ABP alsnog op basis van enerzijds de Abp-wet, anderzijds de liggende arresten en/of Pensioen- en Spaarfondsenwet op het moment van scheiding in staat geacht moet worden gesteld, een opgave te verstrekken van de premievrij opgebouwde aanspraken op het moment van scheiding, zodat door derden een berekening vervaardigd kan worden van het door de heer Sprengers te verrekenen pensioen.

Als u zich als ABP kunt vinden in bovenstaande, zal ook het Bijzonder Partnerpensioen van mevrouw L.P. I gecorrigeerd dienen te worden.  

U bent als ABP in het bezit van de door de heer S en mevrouw I afgegeven machtigingen, waaruit blijkt dat ik door beide ex-partners gemachtigd ben met u te communiceren.  

In afwachting van uw reactie,

Hoogachtend,

P.G.J. Jung
PensioenScheiden

 

Laatstelijk aangepast: 3 juli 2022

 

Terug naar Index PensioenScheiden